15. Kerels zat

 

Bron: Simon Lucard (ps. Rudy Cornets de Groot), Liefde, wat heet!, Uitgeverij De Prom, Baarn 1983, p. 87-92.

[p. 87]

Niet altijd laat een voorstad zich door haar moeder omhelzen. Soms bewaren moeder en kind een gepaste afstand. Er is dan een ruimte die beide plaatsen scheidt, een oase, geen natuur, maar iets parkachtigs, met een kerkje bijvoorbeeld, of een klein, landelijk ziekenhuis. Vijvers vaak. Tennisbanen, een weide, een sportveld. De wegen zijn er eeuwenoud. Je merkt het aan de manier waarop de bomen ruisen. Verleden is er een vreemde vertrouwde, de vervulling van een prehistorische wens. In de omgeving die ik bedoel, heeft zich langs een van de lanen die haaks op de autobaan staan, een boerderij overeind weten te houden in de schaduw van een eik op het erf en van een rijtje wilgen langs de slootkant. Het doet er dienst als café. Ik kwam er wel eens na school, in de zomer, op het terras. Eenmaal trof ik er Narda aan. Ze zat alleen en bood met gesloten ogen de zon haar gezicht. ‘Hoi,’ zei ik in dat scholierenjargon.
‘Hoi,’ zei ze verrast, ‘wat leuk!’
‘Wacht je op iemand?’ vroeg ik.
‘Nee, hoor. Ik zit hier toevalligerwijs.’
Ze was groot geworden in de vakantie. Ze was prachtig bruin. Ze besteedde veel aandacht aan haar garderobe – misschien om bij het andere geslacht in de smaak te vallen, dacht ik. Er passeerde iemand op de fiets, een sportieve grijsaard met een vervaarlijke snor.
‘Daar gaat oom Henri,’ zei ik plagend.
‘Ja, dat is hij!’ riep ze opgetogen. ‘Hoe wist je dat? Hij is het! Nu heb je hem gezien! Hoe vond je hem nou?’
‘Een kwast,’ zei ik kwaadwillig. ‘Maar hoe zit dat nou? Hij is toch verhuisd?’
‘Ja, maar hij komt van ’t hockeyveld. Hij is toch scheidsrechter? Nu rijdt hij terug, heel sportief. Op de fiets.’

[p. 88]

‘Moet je nog naar die bijlessen van hem?’
‘Nee; Nu ik in de vierde zit, heb ik zijn vakken niet meer. We zullen elkaar nog wel eens zien, op een feestje, of een verjaardag. Gelukkig maar. Ik vind hem niet meer zo leuk, nu hij alle voorzichtigheid uit het oog heeft verloren met die idiote telefoontjes van hem. Hij is ook plotseling zo bezitterig geworden. Terwijl hij vroeger altijd zei dat het hem niets kon schelen met wie ik op stap ging. Al dook ik met twintig mannen tegelijk in bed.’
‘Maar dat zei hij toch niet?’ vroeg ik ongelovig.
‘Ja hoor,’ zei ze. En zonder pauze liet ze erop volgen: ‘Herinner je je nog, dat ik vertelde van die schoen en mijn feestjurk; op mijn elfde, en van die eerste bijles, vorig jaar? Dat feestelijk onthaal? Wat denk jij? Er moet toch verband zijn tussen die gebeurtenissen. Zou hij toen al oog voor mij hebben gehad, zonder dat ik me dat realiseerde?’
‘Denk eens na, Narda – een protostriptease toen je elf was, een nachtclubsfeertje op je veertiende: hij had het besluit genomen verliefd op je te worden. Jij was de voorbestemde stripteuse!’
‘0, mijn striptease!’ vertelde ze. ‘Op een keer was tante Lies een jurk voor haar dochter aan het maken. Ze vroeg of ik die even wilde passen, zodat ze kon zien hoe die stond. Ik pakte de jurk aan, en wilde ermee naar de gang verdwijnen. “Welnee, kind,” zei ze. “Doe dat maar hier. Oom Henri kijkt toch niet.”
En terwijl oom Henri zijn leesbril afzette, kleedde ik mij uit.’

Ze was er verlegen mee. Verlegen om de platheid van haar boezem, haar onzeker zijn van zichzelf. Ik stelde me de aantrekkelijkheid daarvan voor. Dit nooit van haar te hebben gezien, zo achterom te kijken om me die schoonheid voor de geest te halen – daarnaar te verlangen…
Ik dreigde verliefd te worden op iemand die ik nooit had gekend! Op een meisje dat zich in alle ongracieuze gratie ontkleedde – voor hem! Maar ik kreeg nog meer te horen:

[p. 89]

de verjaardag van tante Lies waar Narda direct na school naar toe ging. In haar minirok, de zwarte panties, de hoge laarzen. Haar ouders waren er al en wat ander bezoek. Alsof het vanzelf sprak, kwam zij op de bank naast oom Henri terecht. Zonder zich te generen, bemoeide hij zich vrijwel uitsluitend met haar, en het maakte haar diep gelukkig toen hij met een vinger een ladder in haar kous volgde tot hoog aan de dij. Niemand die er wat achter zocht. En ze zorgden er ook wel voor, die twee, dat het openlijke van dit gedrag hun intieme verhouding verborgen hield. Ze hielden de grenzen der welvoeglijkheid nauwlettend in het oog. Juist dit verhoogde niet zelden de intensiteit der gevoelens – althans de hare – op bijzondere wijze.
Tante Lies was een aardig mens, kreeg ik de indruk. De avond vóór Narda met een schoolreisje naar Brugge zou gaan, gaf ze haar een zakje snoepjes mee. Bij het afscheid in de gang kreeg ze van oom Henri een kus. Ze besefte toen nauwelijks, wat ze aan het doen was, al verwachtte ze wel dat dit gebeuren zou, eens, maar niet nu, nu zij daar binnen zat. Ze maakte zich van hem los, en fluisterde iets van ’tante Lies’. Maar dat werkte hij snel weg met zijn door rimpels geteisterde gelaat, met die snor, die tong, als een vis in een kom.
Zo zag en voelde ze het zo vaak op de tv en hier gebeurde het! Maar de angst bleef. En de hartstocht. Want dit mocht niet. Op een vreemde manier overkwam haar, wat moest.

‘Dit blijft tussen ons, hè?’
‘Ja, oom Henri. Dag, oom Henri.’
In de spiegel thuis bekeek ze zich.
Een bloesje, een lange broek. Niets dat hem aanspoorde zich zo te gedragen, zo met haar de verrukking in te zweven.
‘Dit blijft tussen ons, hè?’
Bij alle onschuld die ze behield, dwong hij haar zich de

[p. 90]

zelfbeheersing der volwassenen eigen te maken. Hij verbood haar alle weerspannigheid.

‘Hij heeft wel indruk op je gemaakt,’ zei ik.
‘Nee hoor,’ zei ze. ‘Ik heb nu weer een akkefietje met Patrick voor de boeg.’
Met Patrick! Dit meisje was in staat mij van de ene in de andere verbazing te brengen. Wat was er aan de hand? Patrick was een jaar geleden, als leraar Nederlands bij ons op school gekomen. Hij trok onmiddellijk haar aandacht, vanwege zijn leeftijd natuurlijk. Op een dag liep ze op school een trap op, en ontmoette hem daar voor het eerst. Hij liet met welgevallen zijn oog op haar boezem vallen.
‘Een tietenkijker,’ zei ze tegen Ted.
‘Ja, vind je het gek met zo’n trui?’ vroeg die.
‘Ze richten het oog op je poitrine, en dan kijken ze je in je gezicht, liefst zo opvallend mogelijk,’ verdedigde Narda zich.
Ze vonden Patrick een ‘stuk’. Hij had bovendien de eigenschap dat hij van meisjes niet af kon blijven. Nooit. Ook van haar niet. Maar misschien lokte ze dat zelf ook wel uit. Ze voelde zich hoerig en trok daar rücksichtslos de consequenties uit. Toen er een klasseavondje te vieren viel, belde hij haar op: of hij haar zou komen ophalen? Na een half uurtje hielden de twee het feestje voor gezien. In de auto die zich voortspoedde met een vaart alsof er porselein in vervoerd werd, liet hij zijn handen maar eens gaan. Een arm om die schouders, een dwang in die hand, een kus. Een hand in haar kraag, op zoek naar ‘woeste hoogten’, zoals ze zei. Op een parkeerplaats schortte hij haar minirokje op, wat ze toeliet, omdat ze het spannend vond.
‘Ik vroeg me af, of het bij deze ene keer zou blijven, maar het was niet zo. Hij was een toneelgek en nam me vaak mee naar de schouwburg. Thuis gaf ik dan voor naar Ted te zijn. Maar als er op school iets was – muziek, toneel, film, cabaret – en hij was er ook, moest ik bij hem komen

[p. 91]

zitten. Dan zat hij in ’t donker met zijn handen tussen mijn benen of aan mijn boezem. Hij gaf me het idee: Ik kan hem verleiden. Ik heb hem in mijn macht. Ik kan iedereen verleiden. Ik voelde me door hem belangrijker dan mijn vriendinnen, die het met lompe, puisterige jongens moesten doen. Ik kreeg ’t gevoel dat ik maar met mijn vingers hoefde te knippen, om het bij een man in de kracht van zijn leven voor elkaar te krijgen. Maar bij hem was ik niet onderdanig. Hij was geen krachtpatser van standing, zoals oom Henri. Ik deed leuke spelletjes met hem. Ik kreeg hem jaloers als ik een vriendinnetje meenam, die dan tussen ons in ging zitten, het schaap. Ik kreeg door hem het idee dat oom Henri helemaal geen afwijking had, dat hij mij zo graag mocht. Patrick had dat immers ook? Ik dacht niet meer: Ik ben echt niet zo onaantrekkelijk, maar ik dacht: Hoe komt het toch, dat men mij zo aantrekkelijk vindt? ’t Kon me allemaal ook niet zoveel schelen dat oom Henri ging verhuizen. Ik dacht: Nu ik er eenmaal mee begonnen ben, kan ik er ook wel mee doorgaan. Kerels zat als ik zin in ze heb.’ Ze lachte. ‘Vandaag heeft hij wraak genomen op mijn plagerijen.’
‘Hoe dan?’ vroeg ik.
‘Heb je gisteren die film gezien op tv: Jeugdprostitutie?’ vroeg ze.
‘Nee.’
‘Ik wel. En hij ook. Hij zei: “Zo word jij later ook.” “Wat?” vroeg ik verbijsterd, “een hoer? Ik vraag er toch geen geld voor?” “0, dat komt wel,” zei hij. Echt! Dat zei hij. Ted vindt dat hij zijn excuses moet maken…’
‘Dat vind ik ook,’ zei ik.
‘Ik vind eigenlijk dat hij wel gelijk heeft,’ zei ze besluiteloos.
‘Ben je nog maagd?’ vroeg ik.
‘Ja,’ zei ze onbewogen.
‘Dan praat je groter dan je bent,’ zei ik. ‘Je hebt je de houding van oom Henri tot geestelijk bezit gemaakt. Zijn

[p. 92]

kilheid. Als je je zo laat behandelen, breekt het je vandaag of morgen op. Patrick heeft in één ding gelijk. Oom Henri straalt uit in je bestrevingen, die je richt op mensen als hij. Je zou die gevoelens ook kunnen hechten aan anderen, die geen hoer in je zien.’
‘Aan jou bij voorbeeld,’ zei ze, met een poging tot humor.
‘Ik weet niet,’ antwoordde ik. ‘Patrick… Patrick is natuurlijk niet slecht, zwak misschien, of niet tegen verleiding bestand. Hij kan je niet aan, daarom wreekt hij zich. ’t Voordeel is aan jouw kant. Probeer ’t. Dwing hem tot het maken van amende honorable.’
Ze haalde haar schouders op.

Die avond kwam ze naar mijn atelier.
Had ze mijn weifeling opgemerkt en als een uitnodiging opgevat?
Ik wilde het onderwerp van die middag niet onbesproken laten, maar lei in plaats daarvan mijn wat schuchtere arm om haar schouders. Toen wendde ze haar engelreine madonnagezichtje naar me toe, en kreeg ze haar eerste kus. Zeepbellen spatten uiteen, champagne parelde in het bloed, en o, haar murmelende lippen bij de verwildering der zeden, toen ik de striptease, die oom Henri begonnen was vijf jaar geleden, voltooide!

Plaats een reactie