De man van Bikini

Jan Verstappen

 

Bron: Ik predik de nadorst, Lodewijk Makeblijde College, Rijswijk, januari 1986.

[p. 7]

In een van de mooiste passages die ik van hem ken, schreef Ruud over het wonen op zijn toenmalig adres. De wereld, zo schetst hij daar, is klein en overzichtelijk: “De hoofdstad (let wel: van Europa – J.V.) is Den Haag, niet groter dan het vriendelijk Voorhout dat via Denneweg met de Zeestraet naar Scheveningen verbonden is.” Hield zijn wereld daar werkelijk mee op, kun je je afvragen. Is zijn wereld nu dat kleine moerasgebied, in de laatste tachtig jaar volgebouwd, daar rond de oude vestingwallen van Leiden? De Herenstraat, waarlangs men zijn weg vindt naar het Rapenburg?

Ruud schreef deze passage over zijn besef van alle gebeuren in zijn boek Intieme Optiek. Ik heb het stuk vaak herlezen, zelfs op een ver tropisch eiland, waar ik enkele jaren doorbracht, tot mijn wanhoop. Maar dat was bittere noodzaak, dat leg ik nog wel even uit, straks. Een verblijf overigens dat, naar ik later uit alles kon opmaken, ook Ruuds instemming niet had, maar die had het in die jaren eigenlijk toch te druk met andere dingen, om daar ook nog op te kunnen letten. Het was de tijd dat hij voor mij weer de man van Bikini werd, zoals ik hem altijd graag gezien heb.((Verwijzing naar het grote essay Bikini, Cornets de Groots tweede tijdschriftpublicatie (1963).)) Daar zit meer aan vast dan je zomaar kunt denken.

Laat mij maar terugkeren naar dat Haagse adres, aan de Denneweg, waar Ruud pal boven een drankwinkel residentie hield. De lokatie was om meer dan deze reden perfekt: de woning zelve bracht zoveel in zich bijeen van wat een sterveling voor onmogelijk houdt. De vervallen grandeur van de vroegere kolonie, de boeken, de immens grote collage van Brigitte Bardot, Ruuds blinde kaart van de erotiek rond 1960. Ik zie het tot in details terug als ik daarvoor mijn ogen sluit. En hoe vaak kwam ik daar nou eigenlijk? Veel van wat er plaatsvond is bovendien verborgen in alkoholische nevelen, zoals die wonderlijk mooie vlaamse mevrouw (was zij mooi, wonderlijk of vlaams?) die ik eens om een of andere reden langdurig in het vlaams zat toe te spreken, aan haar voeten en tot wederzijdse vreugde. Het zal wel een storing voor menigeen daar aanwezig geweest zijn – in ieder geval voor de mevrouw in wier gezelschap ik indertijd bij dergelijke samenkomsten verscheen en die toen nog het recht kon opeisen met mij huiswaarts te keren. Hetgeen geschiedde.

[p. 8]

Dat was de Ruud van de Denneweg, die de man van Bikini in zich moest bergen. Zijn komst op het LMC – mijn eerste kennismaking met de profeet in eigen persoon – hield een belofte in, maar naar al vrij gauw bleek (voor ons indolente tropenjongens was dat een jaar of wat), had Ruuds komst een geheel andere betekenis voor mij dan die van Bikini, van de grote explosie, die alles veranderde. Ruud stelde een mechanisme in werking, waarmee een of andere beveiliging werd aangebracht, wat veel opleverde in onze gesprekken en kontakten, al wisten we beiden dat het niet al te zwaarwichtig gehanteerd moest worden. Ik leverde daar alle medewerking aan. Het zat in onze gemeenschappelijke jeugdervaringen. We brachten onze jongensjaren allebei in de tropen door. Dat Ruud daarbij een niet in te halen voorsprong op mij had heb ik nooit goed kunnen zetten, al kon ik het doorgaans verbergen. Hij was immers een echte halfbloed, hij had waarachtig tropisch bloed in zijn smalle aderen, terwijl ik, als kind van een brabants onderwijzer en dito boerendochter daar bij lange na niet bij kon komen. Bovendien was hij dan ook nog woonachtig geweest in de Indische gordel van smaragd, terwijl mij geen echte kolonie deelachtig geworden was: Curaçao, een eiland met een onwerkelijke naam, een schrikbarende likeur, een niet echte bevolking en een al te licht klimaat, waar het moederland dan ook nimmer de ware koloniale houdgreep op kon krijgen. Zo zat dat – die achterstand was niet in te halen.

Minzame Ruud lette daar overigens niet echt op. Op moeilijke momenten maakte hij dan ook steeds weer grappen over tropenervaringen, palmbomen, zon, warmte, bloed, waardoor we geen van beiden acht hoefden te slaan op het verschrikkelijke waar we in gevangen zaten. Nederland. Denneweg, Den Haag. Koninginnelaan, Voorburg. Die Ruud van Bikini, wat deed hij toch op deze school? Langzaam ben ik het gaan begrijpen: de toenmalige rector, de wijze Van Dun, en de toenmalige sectie Nederlands (Thé Baars, Piet Smits, Willem van der Ende en natuurlijk als steeds Frans van der Horst) hadden een duivels slim besluit genomen door deze natuurlijk niet echt aantrekkelijke sollicitant, die Ruud toch geweest moet zijn, aan te stellen. Zijn tropenjeugd zou dienen om mij te vangen. Als hij al die dingen een béétje kon, moest ik ze toch goed kunnen. De hartgrondige hekel die hij etaleerde aan zijn lullige leraarsplichten, zoals correctie, normen, surveillance, agenda’s en cijferlijsten, zou mijn openlijke aversie wel ineen doen schrompelen.

[p. 9]

Dat laatste verliep lichamelijk niet zo vlot voor me, maar ik kon nu niet meer anders dan me mentaal in het systeem passen, want het was de anarchist van Bikini die me deze wijze les kwam leren. Tot tweemaal toe probeerde ik nog te ontsnappen. De eerste keer, toen ik het Rotterdamse toneelleven mede de ondergang in hielp, keerde ik met hangende pootjes terug op school. De tweede keer pakte ik het rigoreus aan: emigreren, terug naar de tropen. Achteraf weet ik al te goed dat die wanhoopsdaad mijn plaats definitief duidelijk maakte. Ruud kon een paar jaar na mijn terugkeer dan ook met een gerust hart de school verlaten. Zijn werk was gedaan. Al die tijd had hij het allemaal wel geweten. Hij wel, uit zijn hoge klapperboom.

Zoveel dingen, die ik nu pas zo’n beetje begin te begrijpen, had ik toen natuurlijk al door moeten hebben. Ik kende Ruud immers al uit het jaar, waarin ik aankwam als leraar op het LMC: 1963, om meer redenen een memorabel jaar. In het tijdschrift Randstad publiceerde R.A. Cornets de Groot in dat jaar zijn indrukwekkende, rare, anarchistische en onbegrijpelijke artikel Bikini. Het handelde over poëzie, vermoedde ik. Hoe vaak niet las ik er in, wanhopig proberend het ook maar een beetje te begrijpen. Het was de tekst van een profeet en ik voelde de windvlaag van zijn mantel, die hij zwaaide langs mijn gezicht. Was ik verloren? Deze magie van woorden en bezweringen moest toch onverbiddelijk een dergelijke uitwerking op mij hebben? Ik hield echter stand en besloot de raadsels niet te willen verklaren, maar raadselachtigheid als hun bestaansgrond te beschouwen. Toen had ik dus eigenlijk al begrepen hoe ik naar Ruud moest luisteren, ook al sprak hij me later vaderlijk toe, zelfs broederlijk, in de verstandhouding van ‘wij jongens van de tropen, wij vinden het toch niet echt hier!’ Dat, ben ik gaan begrijpen, hield een kracht in, die door geen sterveling te verklaren is, tenzij hij het noodlot over zich durft af te roepen en de onvermetelijkheid begaat de mythe werkelijk te peilen.

‘Maar ik heb niemand overtuigd, gelukkig niet’, stond in Bikini. Het had voor mij tijd nodig om te leren dat dit een grote wijsheid is. Echt groot, weet ik nu, is hij die in staat is het juk van de onzekerheid te dragen en daar de vrede van zijn bestaan uit te putten. Remco Campert zelfs kan daarvan nog alles leren.

[p. 10]

Toen ik terugkeerde van mijn tropenvlucht – het was intussen 1976 geworden -, leek het pleit zo ongeveer beslecht. Behalve dan dat mijn vertrek ook Ruud in het ongerede scheen te hebben gebracht – hij had de Denneweg verlaten, dat reeds zei mij genoeg! -, had zijn anarchie ook niet meer de magie van voorheen. Ik ontmoette hem weer in een vochtige, maar intens grote Leidse winkelwoning, vol kleine en heel grote kamers. Ik had hem natuurlijk op school al gezien, maar in zo’n docentenkamer – waar je Ruud vaak zag – meende ik nooit de Ruud te ontmoeten die ik dacht in hem te moeten zien. Jawel, Bikini… Aan Ruud dacht ik af te kunnen lezen, dat ik het nou toch echt een beetje begrepen had. Tot het met mij echt fout ging. Dat vertelde ik Ruud weer wat later, op een 4-HAVO kamp, in mijn even vochtige als aftandse caravan, die eerder in die nacht behoorlijk gesloopt was als gevolg van mijn gastvrijheid er zo’n twintig collega’s in toe te laten voor een urenlange nachtelijke borrelpartij. Ruud bleef daarna slapen in die caravan, die door zijn toch al wankele pootjes was gezakt, wat overigens niets was in vergelijking met de verzakkingen die mijn wankele zekerheden in die tijd ondergingen. Ruud en ik sloegen de aloude beveiligingsmechanismen zomaar over. De anarchie bleek krachtig stand te hebben gehouden en Ruud leerde mij – zelf herinnert hij het zich waarschijnlijk nauwelijks – in dat nachtelijk gesprek veel van de ruimte die de vrijwillig gekozen onzekerheid oplevert. Weids. Avontuurlijk. Zonder dat er een einde komt aan de mogelijkheden.

Zoals steeds had Ruud het allemaal weer eerder meegemaakt. Hij maakte altijd alles mee, voor ik zover was. Vanaf het begin is Ruud me voor geweest, zoals ik op een gruwelijke dag eens en voorgoed moest vaststellen, toen hij me nadrukkelijk verzekerde dat hij als kind regelmatig in palmbomen klom, daar in zijn tropisch land, het zijne. Bij gebrek aan voldoende echte palmen en aan enig echt tropisch bloed was ik ook op dit punt in gebreke gebleven. Natuurlijk moest ik daarom de dingen, die ik te doen had, toch zeker net zo goed of beter kunnen dan deze man, die me zoveel jaren daartoe de kans bleef bieden, hij, de redder van het onterecht vernietigde Bikini. Gelukkig heeft hij van dat al zelf geen flauw benul.

Ruud in een palmboom. Kom nou…!

Jan Verstappen1


  1. Jan Verstappen was leraar Nederlands. Zie voor Cornets de Groots reactie op deze bijdrage zijn Brief aan Jan Verstappen. []

Plaats een reactie