Daar rijdt een koffiebroodje door de straat!

 

Bron: Ladders in de leegte, Uitgeverij Nijgh & Van Ditmar, ‘s-Gravenhage, 1981, p. 88-91.
Over: W.F. Hermans.
Gecorrigeerde herdruk van ‘Daar rijdt een koffiebroodje door de stad’, in: Vlaamse Gids, sept-okt 1978.

[p. 88]

Saul Steinberg werd in 1914 in Roemenië geboren, studeerde bouwkunde in Milaan, en kwam als architect op 27-jarige leeftijd in de V.S. terecht, waar hij The New Yorker met zijn cartoons opvrolijkte. Europese bekendheid kreeg hij met zijn Parijse tentoonstelling in Galerie Maeght (1963) – een soort getekende autobiografie, The art of living, overigens al in ’49 als boek uitgekomen. In ’54 verscheen in Londen zijn Odyssee, The passport (Hamish Hamilton), dat de wereld in lijn brengt, waarin hij woont.
Een onbekende wereld, toegankelijk gemaakt door onleesbaar schoonschrift, stempels, zegels, handtekeningen, vingerafdrukken en pasfoto’s, waarop het gelaat de expressie heeft van een duimafdruk. Een wereld bevolkt door vingertopvogeltjes, over ruitjespapier uitgestrekte katjes in onderaanzicht, en ook door mannetjes en vrouwtjes, die goochelen met lijnen tot ze die tot hoekige, ronde, krachtige, slappe, lettervormige arabesken, parafen of stokpaardjes hebben omgetoverd.
Bij Steinberg heb je als kijker het gevoel dat een tekening niet mislukken kan. Waar ieder ander immers allang de brui geven zou aan iets, waar nooit wat uit ontbloeien kan, daar krast, morst en vlekt dit genie nauwgezet door aan zijn mislukking tot er ten slotte iets ontstaat, waarvan je voor het gemak maar zegt, dat het een landschap is, een stadsgezicht, salon of groep mensen. Hoe ingewikkelder hij te keer gaat, hoe eenvoudiger de voorstelling te duiden is. Maar laat hem spelen met een in één stroom getrokken lijn, en hij toont je het silhouet van een kikker, die een over de schouder heen blikkend mannetje is.
Vriendelijk, echt vriendelijk is de wereld van Steinberg doorgaans niet. Daar is de wereld ook te onbegrijpelijk voor. Er zijn daar archiefkasten, in de vorm van wolkenkrabbers, rioolbuizen, dwars over de Grand Canyon gelegd, voddenbalen, ingericht als achter-

[p. 89]

buurt van een wereldstad, en schoorsteenpijpen als machtige graansilo’s in een omgeving die met landbouw niets van doen heeft. Steinberg, de architect, opent een leegte aan bouwwerken, stations, machines, auto’s, viadukten, constructies, locomotieven èn mensen: majorettes, ruiters, amazones, cowboys, cowgirls, handelaars, schreeuwers, musici, dansers, dichtgeklapte zakenlui, even schaamteloos en onbenullig als de zaken waarmee ze zich hebben omringd.

Hoe komt het dat ik, denkend aan Steinberg, aan Hermans’ werk herinnerd wordt?
‘”Mondo cane,” dat is de wereld waar ik aan denk, als ik aan het woord wereld denk’, laat Hermans de hoofdfiguur uit Hundertwasser (Uit Een wonderkind of een total loss) zeggen.
Mondo cane en The passport!

Een van Hermans’ uitspraken, die ik altijd onthouden heb, maar niet meer teruggevonden, gaat ongeveer zo: ‘Wat zou er in de wereld veranderen, als iedereen doofstom werd?’ Niet veel, denk ik. Vissen leven ook gewoon door. En de exacte vakken, waar Hermans zijn hart aan heeft verpand, blijven met hun internationale en veelal eenduidige symbolen voor de doofstomme toegankelijk. Misschien heeft het zijn voordelen, als het es een keer gebeurde!
Maar Hermans zet zijn inquisitie voort: ‘En wat zou er gebeuren, wanneer morgen alle, maar dan ook werkelijk álle auto’s niet meer konden rijden?’
Op een of andere manier vind ik dat deze vragen verband houden met The passport.

‘Een nieuwe schaamte, een nieuw taboe, is bezig zich meester te maken van een nieuwe wereld. De vrouwen worden uitgekleed, de machines worden aangekleed.’
Dat is het begin van Hermans’ essay Machines in bikini. Met deze titel doelt Hermans op de eerlijke machine. Dat ding van Whimshurst, bv. locomotief, – zelfs deze van Steinberg. De tik-

[p. 90]

en rekenmachines in hun primitieve onschuld; de klok. De machine, het mechaniek in elk geval, dat zijn geheimen niet verborgen houdt, voor wie ze onthullen wil.

Een andere zin verderop in het essay, maar heel nauw aansluitend op het begin:
‘De stroomlijning van de vrouw is gebaseerd op een gefundeerde ontbloting, maar de stroomlijning van de machine kan alleen tot stand worden gebracht door een aankleding die haar verrukkelijke mechanismen aan het oog onttrekt.’

Breng Hermans in een toonzaal van Olivetti, waar supermoderne tik- en rekenmachines staan. En breng daar de directeur van een blindeninstituut: hij is zelf blind. Hulpeloos betast hij de rekenmachine in haar stroomlijn: zó hulpeloos hoeft een blinde niet te wezen.

Zou Hermans dan niet zeggen: ‘De wereld wordt steeds onbegrijpelijker voor de mensen’…?1 In zijn essay: ‘Een electrisch scheerapparaat kan gemakkelijk worden verwisseld met een stuk zeep’.
‘Stroomlijn sijpelt over onze voorwerpen als een taaie stroop’.
‘Paradox: in het wereldrijk van de techniek zijn het niet de instrumentmakers en de smeden die het laatste woord hebben, maar de banketbakkers.’

Ik haal bij de banketbakker een paar ons bonbons en bekijk ze es goed. En ja hoor: het zíjn miniatuurtelefoontoestelletjes, niet die zwarte, ouderwetse, maar die grijze, van plastic.
Ik sla het boek van Steinberg nog maar es open: Daar rijdt een koffiebroodje door de straat.


  1. Hermans zei die woorden, nl. in een tv-programma van de NOS (Beeldspraak, 4 jan. ’76); Er was een toonzaal van Olivetti, en in gezelschap van Hermans bevond zich de directeur van een blindeninstituut. []

Plaats een reactie