Toneel van Hamelink

 

Bron: Het Parool, 7 november 1970.
Over: Jacques Hamelink, De betoverde bruidsnacht, mysteriespel voor stemmen, De Bezige Bij, Amsterdam, 1970.

Tot de dood hen scheidt is de machtsspreuk waarmee in het kerkelijk westen ieder huwelijk wordt ingezegend. Maar in Hamelinks nieuwe boek, een toneelstuk, De betoverde bruidsnacht, verbindt de dood de geliefden.

Voor het eerst in zijn literaire loopbaan slaat de schrijver hier een brug tussen zijn werk en het publiek. De betoverde bruidsnacht is stellig veel minder ‘literatuur’ dan zijn proza en poëzie. Wat de lezer van Hamelinks verhalen en gedichten moeilijk valt, neemt de toehoorder van dit spel zonder aarzeling aan. Het analyseren oog dat verifieert, werkt anders dan het globaal vattend oor. Lezen is ‘individualisme’; luisteren heeft geen behoefte aan isolering of privacy. Zo kan men zich als toehoorder bij dit spel maar het best overgeven aan de stroom van woorden, zonder zich er al te veel om te bekommeren, waar die heen voert. Weliswaar bedriegen de zintuigen ons, maar ze doen het niet met opzet. En de esteet in ons is het bedrog soms lief, zeker wanneer de analist in ons op weg geholpen wordt door de sprookspreker uit dit stuk (een sprookspreker was in de 14e/15e eeuw een dichter in dienst van een heer of stad). Die dichter is hier blind, net als Homerus. Hij ziet niet, maar hoort. Hij hoort, zegt hij, de schaduw van het middaguur, “die men desgewenst ‘stilte’ noemt en ‘slaap’.” Zijn oor vervangt het oog. Het is in tegenstelling met het onze, kritisch. Zoals het oog van de tekenaar een tastorgaan is voor het buiten handbereik liggende, zo is voor de dichter het oor een ’tastorgaan’.

Zoals men weet, stelden de middeleeuwse kunstenaars lieden uit een ver verleden graag als tijd- en streekgenoten voor. Waarom zou van middeleeuws standpunt uit gezien, niet ook de toekomst (= 2Oe eeuw) in het toenmalige middeleeuwse heden kunnen worden geplaatst? Van die opvatting gaat dit boek uit. Hoewel er dus koffie en thee drinkende heksen zijn en een doodgraver die bekend is met voorwerpen uit plastic vervaardigd, overheerst hier de middeleeuwse sfeer – die, welke we kennen uit het werk van de Boeren-Brueghel. Eenmaal aanvaard, dat de toekomst in een middeleeuws heden getrokken kan worden, aanvaarden we ook dat een dode herleven kan – niet in haar laatst bekende gestalte, maar in die van haar schone jeugd.

Het feit dat de middeleeuwse geest, gericht als die is op het hiernamaals en geneigd alles als vergankelijk te beschouwen, gemakkelijk een tegenwicht vond in de genieting van het moment en in het vergeten van het voorbije, wordt door Hamelink van meetaf uitgebuit.

Op de dag dat de 86-jarige kruidenzoekster Seraphina Elvira Hunnebed sterft, zal het huwelijk tussen Vergeetmijnietje en Onanias Eikeltak worden ingezegend. Belde gebeurtenissen maken de tongen los, maar wie weet nog wie de kruidenzoekster was? De doodgravers weten nauwelijks voor wie ze het graf delven. Alleen de sprookspreker, die eens verliefd op haar was, herinnert zich haar. Zijn herinnering brengt stemmen voort: die van zijn rivalen. En daardoor herleeft ze, in onze geest – als jong meisje.

Weg is haar naar knoflook stinkende ‘mondgrot’ – haar lippen zijn integendeel vochtbevliesd, haar mond geurt naar bosviooltjes. Maar inmiddels wordt ze afgelegd door een aantal oude vrouwen, heksen, dienaressen van de Dood, of van één van zijn vertegenwoordigers; inmiddels wordt haar graf gedolven. Inmiddels is er ook al een heks een brouwsel te bereiden voor het huwelijksfeest, dat de feestgangers betoveren moet – voorwaarde waarzonder Seraphina in de fysische wereld niet zou hebben kunnen herleven.

De intimiteit van de middeleeuwer met de dood is zeker zo groot als zijn vertrouwdheid met het heilige. Reeds Villon beschrijft ons het kerkhof als plaats van ontmoeting met de lichte vrouwen van zijn tijd (Testament, CLIX-CLXII).

De betovering door het brouwsel verandert water in wijn, doet de pastoor geloven, dat hij wonderen bewerken kan, bedwelmt Vergeetmijnietje en brengt Onanias Eikeltak op zijn dolage in het kerkhof, waar hij Seraphina ontmoet, in de gedaante van zijn bruid, terwijl daarentegen Vergeetmijnietje, ziek van de toverdrank, zich troosten laat door de Dood, in wie ze haar bruidegom denkt te zien. Zo bewerkt door zwarte magie de kring van heksen een necrofiele partnerruil, die door een echte dodendans wordt ingeleid.

Wanneer het huwelijksfeest voorbij is, blijkt dat de dood eens te meer heeft toegeslagen: één van de doodgravers, een drankorgel wiens adem ook al niet al te fris meer riekt, blijkt te zijn gestorven. Zijn naam wordt aan het eind van het spel onthuld: Jeremias (= Jaweh sticht) Zacharia (= Jahweh herinnert zich) Aardrijk. Dat onthult misschien ook iets over de sprookspreker: ook hij sticht en herinnert zich – wellicht is Jahweh de heer in wiens dienst hij dichter is.

Wat de doodgraver en Seraphina gemeen hebben, zijn hun stinkende ‘mondgrot’ en de associaties die hun achternaam (Hunnebed, Aardrijk) produceren. Ze zijn de Dood – in dit spel voor stemmen aangeduid met ‘De Aarden Stem’ – verwant. Maar Seraphina treedt óók in de rol van Vergeetmijnietje, en doet Eikeltak geloven háár bruidegom te zijn. Zodat niet alleen liefde en dood, maar liefde, dood en leven met elkaar zijn verbonden, in dit nieuwe boek van Hamelink, dat indrukwekkend is, zonder daarbij principieel ‘moeilijk’ of ‘duister’ te zijn.
 

Plaats een reactie