Een wereld die de gewone wereld naar het leven staat

 

Bron: Het Parool, 3 april 1971.
Over: Jacq. Firmin Vogelaar, Kaleidiafragmenten, Meulenhoff, Amsterdam, 1970.

“Twee en twee is vier, zegt de Waarheid. Wat geef ik om feiten? zegt de Kunst”.
Deze uitdrukking vindt men – als men even de moeite neemt Jacques Firmin Vogelaars laatste boek van een paginatuur te voorzien – op bladzij 112 van Kaleidiafragmenten. Voor Vogelaar is de werkelijkheid zover van de Waarheid af komen te staan, dat ‘literatuur’ hem als een tranquilizer voorkomt – een instrument dat ons voor bepaalde aspecten van de realiteit met blindheid slaat. Voor die literatuur voelt hij dan ook helemaal niets – wat niet betekent, dat Vogelaar nu ook meteen de Kunst de rug maar toekeert.
De flaptekst maakt melding van zijn aanpak: tegen de werkelijkheid in de aanval, door èn haar èn de taal letterlijk te nemen. “I.p.v. een schijnbare kommunikatie – hèlemaal geen”, zei hij eens. Met Kaleidiafragmenten voegde hij het woord bij het woord.

Beeldend in zijn taal is Vogelaar maar bij hoge uitzondering. Bijvoorbeeld hier: “Op haar 14e had ze bij het naar bed gaan niets anders aan dan de geur van Zweedse meren achter het oor en een handvol zand tussen de tenen” (p. 20. Plaats daartegenover het volgende, van p. 11: “Dit mozaïek van woorden, waar ieder woord als klank, als plaats, als begrip naar rechts en links en over het geheel zijn kracht doet uitstromen, dit minimum in omvang en aantal tekens, dit daarmee beoogde maximum aan energie van tekens…” Het verschil tussen beide citaten is, dat je om je in het eerste geval niets voor te stellen, minstens evenveel moeite moet doen, als nodig is, om je wèl iets voor te stellen in het tweede. Zo beeldend als in dit eerste citaat is Vogelaar in dit boek zelden of nooit: het citaat zou men dan ook als misplaatst kunnen beschouwen (misplaatst in het boek, niet in deze bespreking!) als het niet een licht zou werpen op Vogelaars streven de taal letterlijk te nemen (immers de klankgroep “geur van zweet” wordt méé als verwarring stichtend materiaal in de betekenis van het geheel van deze uiting geworpen).

Dit spel met meer betekenissen van een woord of klank dan in de “schijnbare kommunikatie” gewoon is, doet zich al in de titel voor (kaleidoscoop, diapositief, diafragma, fragment), – een ‘cifra’ met een onoverzichtelijk krachtveld, dat ook werkzaam blijkt op de vorm van het boek, die tot stand gekomen lijkt uit wat een “kaleidoscoop begiftigd met bewustzijn” in taal wist uit te drukken.

Het boek is opgebouwd uit korte stukjes tekst: flarden gesprek, aan elkaar gelaste aforismen, correspondentiefragmenten, optekening van het gesproken woord, citaten uit krant, enquête en boek, cutups, collages etc. Het verband tussen deze min of meer op zichzelf staande teksten is natuurlijk niet van logische, maar van psychologische aard: het zijn voor het merendeel uitingen die tal van partikuliere reeksen bij de lezer losmaken, wel in de eerste plaats door de herkenbaarheid van de gebruikte taal: clichés, groepstaal, retoriek, sjibolets, etc. Een vervreemdend middel, waardoor men zich als lezer veel meer bij de eigen werkelijkheid betrokken voelt, en bij zijn onvrede met het bestaan, dan bij die van de vele met ironische initialen aangeduide personages in dit boek, dat struktureel veel weg heeft van de briefroman, zoals die bij ons door Betje Wolff en Aagje Deken werd geschreven. Van deze vorm werd destijds, om de inhoud, veel heil verwacht. Maar Vogelaar zegt in zijn interview door Lidy van Marissing in Podium: “Van literatuur een massale verandering verwachten zou betekenen dat men van de literatuur iets verwacht of zelfs eist dat ze vanwege haar aard niet kán geven.”

En toch, – als je ergens een bewijs ervoor zou willen vinden dat de schrijver de psychologie van de lezer bewust bestuurt, zoals de kijkkastman dat doet op zijn dia-avondjes, dan kun je nauwelijks beter terecht dan in dit boek, waar het is alsof de lezer zijn eigen associaties de vrije loop laat, terwijl het integendeel de schrijver is, die ze stevig in de hand houdt. Natuurlijk staat het de lezer vrij, om bij het citaat van een reclametekst te denken aan het produkt, de krant, de STER en de ellende daaraan verbonden: het punt waar het om gaat, is dat hij dan niet aan zijn oma denkt, of aan de koelies in de tinmijnen op Biliton.

De voorstellingsreeksen zijn wel minder tekstgebonden dan in een traditioneel boek – ze zijn toch niet ‘vrij’. De tekst censureert al wat niet relevant is of kan zijn uit onze associaties.

Op één plaats is dat opvallend het geval: ik doel hier op p. 108, waar de tekst in hiaten, stippeltjes en clusters van lettertjes ontbonden wordt. Aanvankelijk kan men de hiaten in het woord nog opvullen – eerst met de letter a, vervolgens met de letters a, b, en zo opklimmend tot a. b. c. d. e – maar al gauw raakt men het spoor bijster, en dan ontbindt zich ook de voorstelling. Dat is grotesk. Maar Vogelaars boek is een aaneenschakeling van ‘grotesken’: voorstellingen, door een woord tot leven geroepen, en aan de logika van de taal overgelaten. Een mooi voorbeeld vinden we op p. 17, waar een hand een zelfstandig leven begint; een ander op p. 131, waar het gaat over een kermisartiste die zichzelf in de gedaante van een braadkip verorbert: men herinnert zich spontaan Starings Bereisde Roel.

Die hang naar het groteske verraadt de praktische romanticus in Vogelaar. Zijn boek is natuurlijk een maatschappijkritiek. Hij schept geen utopie, nog minder een anti-utopie. Maar hij toont van de realiteit die kanten, die de copywriter verborgen houdt: op de omslag prijkt een krabbel van George Grosz. Vogelaars romantiek is niet irrationeel, al is haar gebied het irrationele. Dat maakt zijn boek tot een wereld naast de gewone, en tot één, die de gewone wereld naar het leven staat. Het oordeel over dit boek laat ik maar over aan de logika der woorden uit de vorige zin: Kaleidiafragmenten is gewoon een buitengewoon boek.
 

Plaats een reactie