Botsingen tussen humor en sentiment

 

Bron: Het Parool, 9 januari 1971.
Over: Bert Schierbeek, Inspraak, De Bezige Bij, Amsterdam, 1970.

Schierbeeks Inspraak

Bert Schierbeeks Inspraak werd getikt op een IBM 72 elektrische schrijfmachine en in fotografische offset gedrukt. Het boek ziet er precies zo uit als Schierbeek het getikt heeft: in blokjes, kolommen; in romein, cursief, onderstreept. Een te vlot aangetikte hoofdletter zweeft boven de ‘lijn’, hier ontbreekt een letter, ginds staat er een te veel, soms zien we een letter door een andere heengetikt: een primitieve vorm van correctie. Allerlei mogelijkheden, tot volslagen willekeur in de spelling toe, die bij de gewone techniek van drukken ten offer vallen aan het ideaal van uniformiteit, komen hier tot leven. Het lijkt erop dat Schierbeek de technische middelen gevonden heeft, die het best passen bij zijn wijze van werken: zijn ideaal is het immers aan het ideaal van uniformiteit te ontkomen.

Aan de titel van zijn boek ontneemt Schierbeek in een motto de zware belasting: ‘Ik dank iedereen die in mij gesproken heeft’ – en verder heeft het boek allerminst het karakter van spandoekliteratuur. Het motto betekent niet dat het boek uitsluitend uit readymades en citaten is opgebouwd; de inbreng van Schierbeek is groot genoeg en ook de verbanden die hij tussen de gevonden teksten legt, getuigen van zijn creatieve vermogen. Om van het laatste maar meteen een voorbeeld te geven, even een citaat. In antwoord op de vraag van een jongetje hoe de telegrafie werkt, zegt zijn vader:

“Je moet je voorstellen een héél lange hond met zijn kop in Amsterdam en zijn staart in Maastricht; dan trap je hem op zijn staart in Maastricht en dan blaft ie in Amsterdam…”
EN DAT ZONDER HOND

Twee bladzijden later – een pagina die men leest met de gedachten aan de door een verkeersongeluk veroorzaakte dood van zijn vrouw Margreetje nog in het achterhoofd – heeft Schierbeek het over “EEN HONDSRUG VERLANGEN”. Zulke botsingen tussen humor en sentiment scheppen diepten die niet te peilen zijn, althans niet door mij. Nog één zo’n voorbeeld, recht voor de raap van lezer en maatschappij:

“Gelukkig kunnen we nu alles regelen behalve het verkeer”.

Hier valt niet meer vast te stellen (en in de regel is dat bij Schierbeek, wiens sport het is de muren tussen hokjes en vakjes af te breken, het geval) of zo’n uiting nu een understatement, retoriek, overstatement, ironie, realisme, cynisme, berusting of verzet is. Het is ‘Schierbeek’ – d.w.z. de uiting past in ieder vakje, behalve in dat waar je het onderbrengt.

Inspraak is een belangrijk boek, omdat het inzicht verschaft in het vroeger werk van Schierbeek. Misschien kunnen we hier, door middel van traditionele schema’s en termen de hand leggen op een eigentijds verschijnsel dat speciaal bij Schierbeek een zekere rol speelt. Zijn proza staat heel dicht bij de epische poëzie van de middeleeuwse anonieme dichters, die ons vertellen van ‘De twee koningskinderen’, of van het drama uit ‘Het daget inden Oosten’. Mij is pas na Inspraak die verwantschap opgevallen – een verwantschap die ook geldt voor zijn overige proza.

Laat ik een en ander toelichten met een voorbeeld uit Inspraak. Wanneer Schierbeek ons van het ongeluk vertelt, geeft hij alleen een paar hoofdmomenten, episch geladen, aan de hand waarvan we zelf een voorstelling kunnen opbouwen van wat gebeurde. Zelf dragen we het ontbrekende materiaal aan, dat de schrijver geven wil: niet tot in details, niet natuurgetrouw, niet aldus getekend dat de portretwaarde het voorstellingsvermogen van de lezer op non-actief zet. Juist omdat hier – evenals dat bij de middeleeuwers zo is – de verschafte gegevens om aanvulling vragen door de lezers of toehoorders, worden die lezers dieper of inniger betrokken bij het verhaal, dan ze geweest zouden zijn, als de auteur ze het verhaal in geuren en kleuren uit de doeken had gedaan.
Er moet – tenminste bij een ideevorming als de mijne – verband bestaan tussen die middeleeuwse anonimiteit en Schierbeeks streven om “heen te gaan in andere namen”, zoals er ook verband moet bestaan tussen deze twee feiten: dat de middeleeuwer geen boekdrukkunst kende en dat Schierbeek die kunst de rug toekeert.
Zoals gezegd onthult Inspraak iets over Schierbeeks vroeger werk. Een boek als De derde persoon bv betekent mét Inspraak veel meer dan zonder en dat terwijl de ‘autobiografische’ gedeelten van Inspraak (o.a. p. 41 vv. en p. 104 vv.) veel meer het karakter hebben van Het boek ik dan van De derde persoon.
Voor Schierbeek is het natuurlijk ook de grootste moeilijkheid geweest, dat hij bij geen van zijn andere boeken zo met huid en haar betrokken kon zijn geweest, als bij uitgerekend dit, dat hij het liefste ongeschreven zou hebben gelaten, als het aan hem gelegen had. Nu hij gedwongen werd het toch te schrijven, deed hij het op de wijze die toen alleen nog maar kon en die geen ander verwezenlijken kon dan hij.

 

Plaats een reactie