Luisteren naar lezen is een oorzaak

of
Een woord ter handhaving van het redelijke

 

Bron: Informatief Bulletin (‘Gele vellen’), Lodewijk Makeblijde College, Rijswijk (Z-H), 9e jrg., nr. 5 (december 1977).

Wanneer het allemaal nog doorgaat wat de minister van onderwijs voorzweeft, dan zal binnen afzienbare tijd ’t s.o.1 Lezen voor het vak Nederlands worden afgeschaft.
Gelukkig maar, helaas!
Want helemaal plezierig vind ik dit voornemen niet.
De overweging van de minister munt uit in stomme eenvoud door ’s mans onvermogen tot oordelen in dit opzicht. ‘Lezen is een vaardigheid die enkel en alleen voor jonge vaders en moeders van belang is’. En daar leiden we nu eenmaal niet voor op.
‘Weest practisch, lezers, weest practisch, – tijd en toestand eisen om het zeerst dat gij het u tonen zult’, schreef Potgieter al; practisch worden ’tot verstramming toe van menige snaar, die weleer trilde in uw gemoed…’ Maar met je gemoed hoef je bij de minister niet aan te kloppen, en ook bij andere tijdgenoten nog maar nauwelijks – tenzij er een festival voor georganiseerd wordt in wereldhavens met eroscentra.
Waarom ik dan toch gelukkig ben – althans ten dele – met dit vooruitzicht zit hem in het jaarlijkse geharrewar dat speciaal dit soort s.o. op onze school veroorzaakt. Want alweer is er een groep ontevredenen onder de leerlingen, alweer doet de mening opgeld dat er hier leraren zijn bij wie je voor dit s.o. op rozen zitten zou, en anderen die je in de doornen werken.
Maar van meet af aan weet iedere leerling, van welke leraar hij ook onderricht krijgt, welke eisen zo’n man stelt, welke normen hij aanlegt bij de beoordeling, hij weet vooral ook wel degelijk, hóe hij zijn leesbeurt moet voorbereiden; een leerling kan op grond van deze gegevens zijn strategie vooruit en vèr vooruit bepalen: niemand hoeft slachtoffer te worden van het s.o. lezen – want wanneer ergens geldt: ‘Loon naar werken’, dan is het hier.
Ik sprak met een leerling, niet van mij, die met de hem toebedeelde zes niet tevreden bleek. Of ik wist wat eraan gedaan kon worden? Bij navraag bleek dat hij er met een kranteberichtje maar zijn gemak van genomen had! Ik vond dan ook dat hij voor zijn proeve van bekwaamheid rijkelijk beloond was, en toen hield het drammen vanzelf op.

Het is ongetwijfeld waar dat de beoordeling van een leesbeurt zijn specifieke moeilijkheden heeft. Maar het programma voor het s.o. is dan ook zo ingericht, dat een leraar de kandidaten op hun persoonlijke mérites beoordelen kan. Daarom heeft de sectie destijds besloten, dat iedere leerling zijn eigen tekst mag kiezen, – een tekst die nauw aansluit bij de kwaliteiten van zijn stem en bij zijn talent daarmee te spelen. Het s.o. komt daarom een groot stuk tegemoet aan het individualisme van de kandidaat, en als die er onder zulke omstandigheden nóg niet in slaagt op zijn minst een 6 te veroveren, dan moet hij maar es in de spiegel kijken in plaats van naar zijn leraar. Met boeken is het trouwens als met spiegels: als een aap erin kijkt, kijkt er geen filmster terug…2

Opgemeld individualisme maakt het een leraar ook mogelijk zijn kandidaat als een individu te zien en te beoordelen. De stem alleen al geeft stof tot overpeinzing: wat is het karakter van die stem? Een diepe, zoete, versluierde, kinderlijke, krachtige, hypnotiserende, hese, bijtende, muzikale? Er zijn karakteristieken nodig – even uitgebreid en veelzeggend als bij de typering van wijn in zwang zijn. Hoe past die stem bij het stuk dat we te horen krijgen? Past deze langademigheid bij dat fragment uit Schierbeek? Dit snelle zeggen bij dat expressionisme? Is de stem betrokken bij de tekst, eventueel bewogen, of juist afstandelijk, neutraal, objectief – of ronduit onverschillig? Waarom raad ik Bomans af, en Carmiggelt, als leesvoer voor het s.o.? En waarom verrast het mij, als een stoutmoedige mijn raad in de wind slaat, en voortreffelijk uit Bomans leest, terwijl zijn klankvorming zo heel anders is dan die van het grote voorbeeld?

Wanneer het ’technische’ lezen in orde is – het articuleren, het ABN of nagenoeg, de snelheid, de accentuering etc., dan is het in dit soort zaken, dat een beoordelaar de verfijningen van zijn waardering zoekt. En het zijn precies díe verfijningen die de ontevredenen weg willen werken: de neerlandisten moeten ‘op één lijn’ staan; de beoordeling moet voor allen gelijk zijn.
Ga er maar aan staan – het is niet zo moeilijk.
Schaf de afspraak af, dat iedere kandidaat zijn eigen tekst kiest. Neem de nieuwsuitzending van de vorige dag op, schriftelijk en op de band. Want die tekst moet gelezen worden – door alle kandidaten, en hun zegging wordt vergeleken met het origineel.
Wie het precies zo doet als Fred Emmer, krijgt een tien, en wie beneden de maat blijft, is een plastic zak vol rammelende klanken, die naast die emmer niet misstaat.


  1. Schoolonderzoek. []
  2. Een parafrase van een gezegde van de aforist Georg Christoph Lichtenberg (1742-1799): ‘Denn es ist mit Büchern wie mit Spiegeln, wenn ein Affe hineinguckt, kann kein Apostel hinausschauen’. Cornets de Groot citeert dit jaren later, in deze dagboekaantekening van 28 april 1986 nog op betekenisvolle wijze. []

Plaats een reactie