Hans’ interview met Saint-Juste – Vervolg

 

Bron: Informatief Bulletin (‘Gele vellen’), Lodewijk Makeblijde College, Rijswijk (Z-H), 9e jrg., nr. 5 (december 1977).

SJ – Je hebt het gehad over de faktor ‘risiko’, die je wilt verkleinen. Maar je kunt toch onmogelijk alles voorzien?
LB – Natuurlijk niet. Er hebben zich onderweg steeds opnieuw weer onverwachte situaties voorgedaan, waarop je opeens moet reageren om onheil te voorkomen, sturen en tegensturen zogezegd.
Zo hadden we in Griekenland en Turkije last van roedels woest uitziende honden. Wat daar aan langharig ongewassen luizig tuig rondstruinde, daarmee vergeleken was elke willekeurige vaderlandse hond een gedistingeerde kreatuur. Als die ons in de gaten kregen barstte er een wild spektakel los. Het leek erop alsof ze ons wilden verscheuren of op zijn minst (met pretlichtjes in hun bloeddorstige ogen) een hap uit onze blote benen wilden nemen. Door onverholen blaffen en springen en met ons meerennen joegen zij ons de angst in de benen en de rest van het lijf. In het begin stapte ik in zo’n situatie af, pakte een steen op en smeet die in hun richting. Uit Noord-Afrika weet ik, dat alleen al het gebaar – steen oprapen – vaak voldoende was om ze af te laten druipen. Later, toen we er meer ervaring mee hadden, bleven we doorfietsen maar namen de fietspomp ter hand. Daarmee zwaaiden we dan krijgshaftig in de richting van het gedierte en krijsten luid: maak GVD dat je wegkomt. Het vooruitzicht op een tuchtiging en ons krijgsgekrijs weerhielden het vee van verdere agressie. Niemand is ooit gebeten. De ‘Balance of terror’ bleef in evenwicht.

SJ – Je hebt met mijn voedstervader Ruud Cornets de Groot gesproken over uithoudingsvermogen, – wat dat inhoudt.
LB – Haha, jouw voedstervader. Ja, Ruud formuleerde dat ongeveer als volgt: je verstandelijke vermogens uitschakelen en toch doorgaan. In de wielrennerij noemen ze dat moraal. Er zit iets in van: eigenlijk ben je gek dat je doorgaat, maar je gaat toch door, uitputting of niet.
De dorst was puur fysiek. Ik wist dat ik die zou krijgen, met de verschijnselen: de korsten in je mond, de verdroogde laag slijm op je tanden, heesheid. Er was niet tegen op te drinken: 1 liter mineraalwater en na een kwartier was alles er weer uitgegutst en begon het weer opnieuw.
Honger merkte je pas als de dorst over was, of je was zo moe dat je geen honger meer had, of je was zo leeg dat je over je hele lichaam trilde. Op zo’n moment was de zuiver lichamelijke uitputting heel dichtbij.
Maar er is nog een soort uitputting. Dat is het gevoel niet meer te kunnen – meer een depressie eigenlijk. Vooral de laatste etappes duurden zo lang. Alles zat tegen, de wind, steeds drukker wordend verkeer, het kale landschap. En de weg was afschuwelijk. Het leek wel alsof er bij de aanleg ervan met een lineaal een streep over de landkaart was getrokken en dat er toen was gezegd: en zo loopt-ie. Hele lange, vaak steile klims heuvelop. Waren we boven, dan zag je de weg verder lopen over lagere heuvels, omhoog, omlaag, tot aan de horizon, als een serpentine die op en neer wordt bewogen. Dat was vooral de een na laatste dag. Dat vond je onbillijk, onrechtvaardig, dat je ’t zo kort voor het einde nog zo moeilijk had. Steeds als je moest gaan klimmen en de auto’s ver boven je over de kam van de heuvels zag verdwijnen, dacht je: ‘Moet ik dáar wéer naar boven?’ Op het laatst keek ik niet meer naar boven, alleen nog maar naar het asfalt onder mijn voorwiel. Als je boven bent, merk je het wel, zei je tegen jezelf. Of, morgen ben je in Istanboel, dan is alles over. Maar er kwamen inzinkingen, momenten dat je dacht: ”t Lukt niet, ik kan niet meer. Dan dook links naast mijn achterwiel Hars voorwiel op en dat werkte als een pepmiddel. Hup, doorgaan! Geen zelfbeklag, je komt er geen steek mee verder. En dan kon je weer. Gek hè?

SJ – Jullie hadden een dag niks te eten – vertelde je. Je hebt niks verteld over een inzinking toen. Kwam dat door die vreetpartij de avond tevoren?
Klopt. We waren volgeladen en dat kweekt reserve. Niemand kreeg de bibberatie. Hungerast, heet dat in het Duitse wielerjargon, ik ken het Nederlandse woord er niet voor. Hongertak of hongerbibberen of zoiets. In elk geval is het de voorbode van de totale afbraak. Ineenstorting. De tweede dag van de tocht, in de Eifel, hadden we er alle vier korte tijd last van. Het liep tegen de avond, we hadden 230 km gefietst en nog niets gegeten. Toen hebben we pauze gehouden – bier gedronken, pinda’s, chocola en zo gegeten. Toen ging het weer. Overigens die dag in de buurt van Griekenland, toen we niks te eten hadden, zijn er meer gekke dingen gebeurd. ’t Was nog ochtend, we hadden flinke tegenwind, links voor, op de weg was het niet druk, wat toeristen, Joegoslaven op een uitstapje, want het was zondag. Er passeert een kleine Joegoslavische auto met een imperiaal bovenop. Op het moment dat die langs me heen rijdt, hoor ik achter me geraas, geluid van metaal, dat op de stenen klettert. ’t Flitst door me heen: daar valt iemand, daar raakt een van ons van de weg af! Ik durf niet om te kijken, hoor op hetzelfde moment de noodkreet: Stop! Stop! Ik stop. Als ik me omdraai, staan de andere drie bij hun fietsen. De auto met de imperiaal, die ons net passeerde, staat een eind verderop stil. Er stappen twee kerels uit. Op de weg, tussen ons in en de greppel, liggen vier opvouwbare campingstoelen. Ze hadden op het dak van de auto gelegen, niet vastgebonden en waren er door de sterke wind afgewaaid. Hans, die achteraan reed had het allemaal zien gebeuren. De eerste stoel zeilde tussen mij en Har door, de tweede scheerde rakelings over Wim zijn hoofd en de rest belandde achter hem, achter Hans, op de weg.
Ik heb zo verschrikkelijk tegen die lui staan schelden. Daarvan zouden zelfs de Gele Vellen spierwit worden. Ik kon ook lekker alles zeggen. Aan de toon zullen ze het wel gehoord hebben, dat het niet veel fraais was.
Ze keken verdomd bedremmeld…

—o0o—

Kantwit

‘Wie is SJ?
– Societatis Jesu.
‘Is er een Jezuïet onder de leraren?
– Niet dat ik weet.
‘Maar wie is het dan?
– Saint-Juste.
‘Wie is dat?
– Een revolutionair uit de Franse revolutie.
‘Is SJ misschien CN? Is CN revolutionair?
– SJ is soms CN. CN is geen revolutionair, hij is huiseigenaar.
‘Wie is SJ dan nog meer?
– SJ is een tegenstrijdige figuur, die in allerlei gedaantes optreedt. Hij is revolutionair èn (zoals zijn naam ook al zegt) bourgeois satisfait. Bovendien is hij heilig. Daardoor onttrekt hij zich aan de gebruikelijke maatstaven. Hij is een verschijnsel. Het klinkt allemaal een beetje geheimzinnig. Maar helaas kan ik er niet meer over zeggen. ‘Nachrichtensperre’ en zo, weet je wel?

Hans Learbuch
 

Plaats een reactie