[Geen titel]

 

Bron: Informatief Bulletin (‘Gele vellen’), Lodewijk Makeblijde College, Rijswijk (Z-H), 9e jrg., nr. 5 (december 1977).
Op de gymnastiekleraar:
De laatste oef’ning doen we op een stoel.
Het bung’lend koord beschouwt u nu als doel:
veer óp, maar houdt uw evenwicht aldus!
Steek hals en hoofd in één keer door de lus.

Op Gerrit de Leede:
Ik zit vaak op verlaten stadsstationnen
Met in mijn mond een beet saucijzebrood.
Denk steeds: waarom ben ik de reis begonnen?
En: eig’lijk, eig’lijk wil ik liever dood.

Op Leo van Haaster nu Monique in Engeland vertoeft:
Er lekken tranen in uw havermout:
Mijn droefheid is vandaag vroeg uit de veren,
heeft zich gewassen, is al in de kleren:
heeft aan de pap iets klagelijks aanschouwd.

Op Hans Willers:
Ach! Voetbal was zo’n droeve bedoening,
als in december, op het allerlaatste veld,
een troosteloze nevel om je schoenen hing,
de hoop op winnen lang ter aard’ besteld.

Op Jan Verstappen:
De week begint pas. Het is maandag kwart voor negen,
en ik roer nu al zo neerslachtig in mijn thee…
Maar ik zal sterk zijn: kijk! daarbuiten schijnt de regen!
En aan het venster piept de vleermuis vrolijk mee!

Op Evert Verschuur:
Ik ben jonker Fris.
Ik weet goed wat drinken is:
drinken is maar droefenis,
eenzaam als een Dodenmis.
Dat zegt jonker Fris.

Op het meisje dat eens een billet doux aan Otto Berger schreef:
Ik droomde wel zo’n treurige paskwil:
je zei: ‘Ik hou zo van je. Eén april!’

Illustratie bij gedicht 'Op CN'

Op CN:
De hond ligt zachtjes snikkend in zijn mand;
droef peinst zijn baasje bij een glas genever.
Er hangen duizend boeken aan de wand:
’t Geluk was hier bepaald geen gulle gever.

Op allen:
Krijtwit

Als Meester Weemoedt eens een uurtje vóór komt lezen
zit heel de klas met doodsverstijving in de bank;
en bij: ‘Het Jongetje Dat Nimmer Zou Genezen’
barst een orkaan los van gejammer en gejank.

Zie hoe de kind’ren kwijnend sloffen door de gangen
en hunk’rend loeren naar een koele kapstokhaak,
terwijl een enk’le al verdachte loopjes maakt
om zich aan capuchon of mutsje op te hangen.

Is het zijn piepstem? Komt het door zijn dode ogen
die op twee steeltjes tikken tegen ’t brillenglas?
Of is ’t de grap dat hij zijn bochel kan verhogen
tot boven ’t bord, onder zijn zwarte pandjesjas?

Hoe komt het dat veel ouders hem niet mogen
terwijl hij, kind nog, toch zo’n knuffeldiertje was?

Op Hans Janmaat:1
Mijn linkeroog heeft het al opgegeven
en houdt de droeve wereld voor gezien
In ’t rechter piepert af en toe nog leven
achter verduisterd matglas van min tien.

Alle citaten zijn afkomstig uit Lévi Weemoedt, Geduldig lijden, Erven Thomas Rap, Vijverhof, Baarn.


  1. Dit is de eerste keer in de Gele Vellen dat de naam van Hans Janmaat valt, de latere leider van de extreemrechtse Centrumpartij. Janmaat, die straaljagerpiloot wilde worden maar daarvoor te slechte ogen had – hierop berust de verwijzing in het gedicht – was in deze periode leraar maatschappijleer aan het LMC en nog lid van de KVP. Daarnaast was hij boekhouder, in welke hoedanigheid hij Cornets de Groot wel met diens belastingaangifte hielp en ook bij hem aan huis kwam. De parallel tussen de Partij van het Uiterste Midden van Théodore de Saint-Juste Milieu en de naam van de Centrumpartij (en later Centrum-Democraten) kan ons inmiddels niet ontgaan. Nadat Janmaat zich als leider van die partij ontpopte distantieerden Cornets de Groot en de school zich van hem, zoals uit latere publicaties in de Gele Vellen duidelijk wordt. []

Plaats een reactie