Es ist erreicht!

 

Bron: Informatief Bulletin (‘Gele vellen’), Lodewijk Makeblijde College, Rijswijk (Z-H), 9e jrg., nr. 2, , 28 sept. 1977.

Interview van St-Juste Milieu met Hans Learbuch1

Sport en sportiviteit hebben me altijd veel gedaan. Een boeiende vraag is bv. hoe iemand ertoe komt al zijn eerzucht en energie te wagen aan de hoogste sprong, de verste afstand, de kortste tijd. Concurreren met de steppenwolf, de vlo, de eendagsvlieg. Sommige mensen willen niet begrijpen dat kijken naar een wedren écht leuk is, al is het waar, en daarbij een nadeel voor de kijker, dat alles bij zo’n gebeurtenis wel eigenaardig snel in zijn werk gaat. Vooral als er auto’s aan te pas komen, zoals in Zandvoort. Persoonlijk voel ik me dan ook meer geporteerd voor marathons e.d., en vandaar…
Hans is in Istanboel geweest. Niet alleen, maar met een ploeg; niet per vliegtuig, maar op de fiets. Dát is nieuws. Dat is zelfs Het Binnenhof2 niet ontgaan, en het ontgaat mij niet. Ik had een lang vraaggesprek met hem, vooral over zaken als eerzucht, prestatiedwang, en zo, kwesties waar ik tot voor kort toch vreemd tegen aan stond te boeren. Hieronder volgt het eerste deel van ons marathon-interview!

Vraag: Hoe is het gegaan? Is het bevallen?
Tja, wat moet ik daar nu meteen op antwoorden? Ik kan na zo een lange en ingewikkelde en barbaarse tocht niet met een paar kernachtige woorden weergeven hoe het is gegaan. Ik wist van vorige gelijksoortige tochten wat me te wachten stond. Ik heb alle emoties doorgemaakt: entoesiasme bij de voorbereiding, een gevoel van vrijheid ondanks de prestatiedruk; de gastvrijheid – en de belangstelling van de mensen onderweg deden je goed. De trots dat ik dit alles met mijn eigen lichaam deed, terwijl anderen achter het stuur van hun auto zaten. Je had, wij hadden het idee dat we aan iets unieks bezig waren…
Alle euforie dus, maar ook alle depressie, de dorst, de honger, het gevoel ik kan niet meer, de rusteloosheid toen we over de helft waren, de tranen toen de finish toch te lang uitbleef. Opgeven? Neen, dat nooit. Maar dan uiteindelijk toch de triomf: we zijn er. Het is bereikt. Feliciteren, de handdruk, foto’s. Ik denk er nog elke dag aan. Onvergetelijk, inderdaad onvergetelijk.

Vraag: Met zijn hoevelen waren jullie?
In totaal met zijn vieren: ik, Willem – 18 jaar, zijn broer Har – 16 jaar, Hans 15 jaar.

Vraag: Hoe was jullie route? Beschrijf dat es ongeveer.
Eerst Rijnopwaarts naar Innsbruck, via de Brenner naar Italië, Triëst, dan verder naar het zuiden, steeds langs de Dalmatische kust, Split, Dubrovnik, om Albanië heen naar Skopje. Skopje – Saloniki en dan de laatste etappes via Griekenland en Europees Turkije naar Istanboel. We hebben op de dag af binnen de gestelde termijn gereden: vierduizend kilometer in precies vier weken. Dat is evenveel als de Tour de France. De Tour deed het in drie weken, dat zeker. Maar wíj hadden geen masseur om kapotte spieren weer soepel te maken, geen materiaalwagen, geen besproken hotelkamer (we hebben in de open lucht moeten slapen), geen opulente biefstukken ’s avonds, geen pepmiddelen. We moesten helemaal voor ons zelf zorgen.
Terug? Met de trein.

Vraag: Hadden jullie tenten bij je? Waar sliepen jullie?
We sliepen in jeugdherbergen of kleine hotels. Voor tenten hadden we geen plaats. We hadden een minimale hoeveelheid bagage bij ons. Mijn uitrusting woog geheel kompleet 4,5 kilo. Je kan wel zeggen dat ieder van ons een persoonlijke standaarduitrusting had, aangevuld met die benodigdheden die we in ons groepje gezamenlijk nodig hadden: fototoestel, EHBO, keukenmes, reparatieset, enz. Iedere deelnemer moest daarvan iets in zijn bagage meenemen. Ieder had ook een taak: mecanicien voor reparaties aan de fietsen; de boekhouder die de uitgaven uit de gezamenlijke kas moest noteren; ik was o.a. EHBO-er en zorgde voor het eten. Die uitrusting zat in een tas, die aan het zadel hing. Een tent zou er niet eens meer bijgekund hebben. Zelfs een slaapzak hebben we om gewicht te besparen, thuis gelaten onder het motto: die een of twee keer dat we dat ding nodig hebben kunnen we ook zonder. Als je ’t goed uitkient heb je echt niet zoveel nodig onderweg.

'Daar kwamen we een Nederlander tegen' - illustratie.

Wat dat aangaat hebben we wel andere dingen gezien. ln Griekenland bijvoorbeeld, daar kwamen we een Nederlander tegen. Die was op de fiets op weg naar India. Als je zag wat die aan bagage meesleepte, het leek wel een verhuizing. Zijn fiets was zo zwaar van alle troep die d’r op en d’r om hing, dat ik hem niet van de grond kreeg. Alleen al zijn jerrycan met vijf liter water woog meer dan mijn hele bagage. Ik kan me voorstellen dat je ekstra water meeneemt als je door woestijngebieden rijdt, maar daar in Griekenland was het helemaal overbodig. Hij had dan ook over het trajekt dat wij die dag hadden afgelegd drie dagen gedaan, was al vanaf mei onderweg. Volgens mij haalt hij India niet, althans niet op de fiets. Hij was ook zo, hoe zal ik zeggen, argeloos. Iemand die makkelijk bestolen wordt.

Vraag: Waren jullie niet, wat jij noemt ‘argeloos’?
Nee, we hadden ons een aantal gewoontes eigen gemaakt om risiko’s van bijvoorbeeld diefstal te verkleinen. Als we in een jeugdherberg aankwamen en onze bagage in een niet afgesloten kamer moesten achterlaten, dan werden geld en paspoort op de man gedragen. Gedurende de nacht geld meenemen in de lakenzak, niet eens onder het hoofdkussen. Werd er onderweg gestopt om inkopen te doen, dan bleven er altijd twee man bij de fietsen. In geval van moeilijkheden kon er dan altijd één hulp gaan halen. En moesten we toch met z’n vieren ergens iets gaan eten of zo, dan stonden de fietsen altijd binnen oogbereik.
Gelukkig hebben we nooit moeilijkheden gehad, zelfs geen schijn ervan, niet deze tocht, niet andere. We hadden niet het uiterlijk van rijke, dikke toeristen, eerder dat van zweet druipende ploeteraars of zonderlingen of sportmensen. Je kreeg wel eens de indruk, dat sommigen je voor arme sloebers hielden die op de goedkoopste manier naar het einde van Europa reisden, omdat ’t niet anders kon. Ik denk aan de man in Italië, die ik naar een hotel vroeg. Hij bracht ons erheen en betaalde meteen de overnachting voor ons vieren. “Omdat jullie op de fiets zijn.”

Illustratie bij slotalinea


  1. Hans Learbuch was leraar Duits op het LMC. In 1955 had Cornets de Groot zelf een fietstocht naar Parijs ondernomen. Op p. 47 van De kunst van het falen schrijft hij: ‘Op de fiets – een vooroorlogs Geheimwaffe van het merk Fongers en onbegrijpelijk zwaar, zoals in het Arduinse bergland blijken zou – begaf ik mij naar Parijs’. In 1979 zou hij op vakantie gaan naar Istanboel, en in die stad zijn tweede roman Tropische jaren situeren. []
  2. Nederlands katholiek dagblad, dat sterk op de Haagsche Courant leek. In 1993 opgeheven. []

Plaats een reactie