De weeën van Leo en Lucien

 

Bron: Informatief Bulletin (‘Gele vellen’), Lodewijk Makeblijde College, Rijswijk (Z-H), 8e jrg., nr. 9, 11 februari 1977.
Wees niet al te rechtvaardig en hou uzelven niet al te wijs: waarom zoudt gij verwoesting over u brengen?
(Prediker 7 : 16)

Een schisma?
Met grote bezorgdheid slaan wij gade, hoe twee Onzer kardinalen begonnen zijn de kaalslag op elkaars hoofd aanzienlijk te bevorderen door het subtiele plukharen van eigenhandig geschreven teksten,1 die de leek niet anders dan apocrief kunnen voorkomen.
Dat zij Ons – het Hoofd van de Kerk van het Uiterste Midden – oproepen als getuige van hun goede wil, zet ons op de juiste plaats: boven de partijen.
Dat Ons de wijsheid invalle, waardoor wij tot het Instrument van de ware Influistering zijn geworden: dat zij ons inzicht in volledige helderheid moge schenken…

Waar is het artikel van Onze zoon, kardinaal Leo, die wij met grote innigheid omhelzen, uit geboren?
Uit het artikel van kardinaal Lucien, die Wij met groot welbehagen in onze armen sluiten.
Wij hebben beide artikelen met belangstelling, ja, hier en daar zelfs met instemming gelezen – maar, het moet gezegd! – zonder de sensatie die de aankleve is van de ware Openbaring. Wij hebben uit beide artikelen een zekere bedremmeling geproefd, of menen te proeven, zoals mijn voorganger Andreas Lupus I2 zich placht uit te drukken; een beschroomdheid ten aanzien van de waarheid, zonder welke beide geschriften ongetwijfeld zouden zijn opgenomen in de rijen der Canonieke Boeken, die, gij weet het, het Nieuwe aanvaarden, zonder nochtans iets aan het oude te veranderen.

De oppervlakkige beschouwer van opgemelde artikelen zou wellicht kunnen denken, dat het tweede voortgesproten is uit verzet tegen het eerste. Maar wrijft hij zich dan niet in verbazing de ogen uit, wanneer de excellente Lucien zijn vraag lanceert: Verzet? Welk? Hoe? Waar?
Is er, vraag ik de lezer in gemoede, dan sprake van strijd?
Is hij, voor wie het cijfer en het percentage de invlezing zijn geworden van de Ware Objectieve Norm, aanvechtbaar?
Kan de retoriek van het gemiddelde, waar Wij krachtens Onze functie in de kerk de profeet van zijn – deze retoriek, die Ons na ampele berekening het bovennatuurlijke Vaderschap van 2,7 kind in de schoenen schuift, zich vergissen?
Wat, vragen Wij Ons in nauwgezet gewetensonderzoek en martelend breinwerk af, kan Onze zoon Leo in het werk van Lucien, onze beminde apostel, hebben gezien, dat hem noopte tot zijn schismatiek schrijven?
En dan is er, o schrik, de Influistering in het Linkeroor – vlak en zonder stereo, als waren Wij langs metafysische weg telefonisch met Den Boze verbonden – die Ons kond doet van de mogelijkheid – wij herhalen met nadruk: de mogelijkheid, dat is: de werkelijkheid die nog zwevende is, de niet noodzakelijk geworden werkelijkheid – dat de rijtjes cijfers en percentages de namen verborgen houden van enkele herders, in wie Wij Ons betrouwen hebben gesteld.
Doch Wij sluiten Ons linkeroor, vastbesloten, en bieden weerstand aan de Verleiding des Bozen, vragende:
Is het denkbaar dat Leo niet beseft dat men tegenover de universalistische en objectieve aantoonbaarheidseis van Statistici, Methodici en Uiterst-Midden-Ideologen machteloos staat indien men aankomt met inzichten in het concrete geval uit de praktijk verkregen?
Zou hij het uitgangspunt van Onze leer uit het oog hebben verloren, – het axioma dat zegt dat de uitkomsten van de psychologische problemen van toepassing zijn op iedereen, maar toevallig níet op hem of haar, op wie ze van toepassing zouden moeten zijn?

Met een zeker recht, beminde gelovigen, vraagt Lucien in zijn peroratie:
‘Als je alles op een rijtje zet, waar is dan het verzet gebleven?’
Dat is rechtzinnig in de leer.
Hád Leo alles op een rijtje gezet, dat is: had hij zijn argumenten rationeel bekeken, dan had hij kunnen zien, dat zijn ‘verzet’ geen enkel recht van bestaan had. ‘Wat gezegd kan worden, kan goed worden gezegd’, zegt onze Kerkvader Ludwig Wittgenstein. En wanneer Leo menen zou daaraan toe te mogen voegen, dat wat níet gezegd kan worden, hem naar de keel welt, omdat het Onzegbare op ’s harten grond leit, betreuren wij het ontbreken van de beginselvastheid in hem, die wij hierboven zo roemden.3 Zijn houding duidt niet op verzet.

Moet de kloof tussen de denkbetekenis en de gevoelsbetekenis van taal niet zo langzamerhand worden overbrugd, of zelfs dicht gegooid, al was het maar door die gevoelskant eenvoudig uit te sluiten, zoals we met al wat onverifieerbaar is reeds hebben gedaan?
Wat waren wij niet prachtig op weg met onze multiple choices, waarin zelfs woorden als ‘vrijheid, gelijkheid en broederschap’ van hun verwerpelijke retoriek konden worden ontdaan! Wie in dit opzicht de emotionele kant van het onderwijs zoekt, verwijzen Wij met een vleugje Ironie naar LibelleViva en Popfoto. Het is natuurlijk waar dat onze schapen díe multiple choices met veel plezier en uit eigen ervaring maken, en dan ook nauwgezet hun eigen score bepalen – maar die onvolwassenheid zullen wij door ons systeem makkelijk kunnen corrigeren, al geven wij graag toe dat de bevrijding van de taal nogal wat voeten in de aarde heeft. Zo hadden Wij vannacht een droom – vlak, tweedimensionaal, en voor het Linkeroog bestemd – een teken dat de Boze het weer eens wilde proberen!
Wij zagen een moeder binnentreden in onze consultatieruimte. Aanwezig waren daar een leerkracht, een onderwijspsycholoog en onderwijsdeskundige.
Haar vraag luidde: ‘Heren, is mijn zoontje Jan Lul een domme jongen?’
‘Nee mevrouw,’ zei de leerkracht. ‘Hij is verre van dom; ik zou hem eerder langzaam willen noemen!’
‘Precies’, zo vulde de psycholoog hem aan. ‘Niet dom, maar langzaam, behept met een zekere mate van faalangst!’ – en hij speelde met zijn halsversiering, die onder zijn kwieke baardje opzichtig aanwezig was.
‘Zeer juist’, meende de deskundige, ‘om den donder niet dom, maar langzaam, tot over zijn oren in de faalangst… eh… partieel defect… ik aarzel het te zeggen, maar, eh… partieel…’
Hierop barstte de arme vrouw in snikken uit, roepende: ‘Ach, ach… Ik had zo graag gewoon een dómme jongen! Dan sloeg mijn man het er wel uit; dan sloeg-i-‘m desnoods alle trappen van de flat door…’
De deskundige, verlegen met de zaak, speelde met de vlechtjes in zijn nek…

Wij hebben het woord ‘dom’ in de ban gedaan. Gij weet dat het de grondslag werd waar zachter en schaamtevoller uitdrukkingen op werden opgetrokken, die trouwens accurater kunnen beschrijven wat er aan de hand is, in minder expliciete termen.
In hoeverre zij bijdragen tot eerlijkheid en open discussie is niet onze vraag. Het gaat om resultaten, dierbare volgelingen, – wij hebben van onze Kerkvader Open Barend Biesheuvel geleerd, hoe de werkelijkheid af te schermen tegen inzicht, door een begrip als werkloosheid te benoemen met het woord ‘arbeidsreserve’.
Wij kunnen niet anders dan onze discipelen raden op dit punt de grootste trendgevoeligheid te betrachten.
Wij moeten juist daar, waar de zaken privaat worden, de schijn van objectiviteit weten te bewaren, en dan in vredesnaam van zekere dingen in onzekere termen spreken: wij moeten geen vijandschap wekken, geen vrienden schokken. Wij moeten de woorden die subjectieve oordelen uitspreken, vervangen door ‘objectieve’, – zo zit dat. Wij moeten het subjectivisme de nek omdraaien.

Derhalve besluiten wij ons herderlijk schrijven met de uitbanning van Leo’s geschrift.
Het zij verre van ons zijn verdiensten te verkleinen, doch wij smeken hem met een oprecht hart terug te keren op de dwalingen zijns weegs. En dit zij het wonderbaarlijk teken van onze verzoening: de gezamenlijke nuttiging door Leo, Lucien en Ons van vloeibaar, helder en uit Schiedam afkomstig brood. Bij die gelegenheid zal dan Luciens geschrift worden gecanoniseerd, waarbij Wij de rol van Duivelsadvocaat op Ons zullen nemen.

CN4

Leiden, 6 februari 1977


  1. Het gaat om door conrector Lucien Jonckers in een artikel in het I.B. aangeboden cijfermateriaal over leerlingenprestaties, dat door collega Leo van Haaster in een reactie van een ambivalente interpretatie werd voorzien. Cornets de Groots sympathie gaat duidelijk naar laatstgenoemde uit. []
  2. Bedoeld wordt de eerder deze jaargang overleden godsdienstleraar Andries de Wolf. Zie de laatste alinea van De verwarring des geestes. []
  3. Allusie op ‘Maar wat op ‘s harten grond leit, / dat welt me naar de keel’ uit Vondels Roskam. Zie p. 113 van het hoofdstuk Explosieven in Met de gnostische lamp. []
  4. Hoewel dit artikel nog met ‘CN’ is ondertekend, is dit het eerste dat is geschreven door Théodore de Saint-Juste Milieu, het ‘Hoofd van de Kerk van het Uiterste Midden’ – eerder een Chinees-boedhistische, aan Vestdijks roman De dokter en het lichte meisje ontleende geloofsrichting, dan een katholieke. Zoals uit noot 2 blijkt, presenteert hij zichzelf als de opvolger van de eerder overleden godsdienstleraar Andries de Wolf. Zie ook Cornets de Groots uitleg over het pseudoniem in zijn Reactie op Ik predik de nadorst, p. 3. []

Plaats een reactie