Onderwijsdag

 

Bron: Informatief Bulletin (‘Gele vellen’), Lodewijk Makeblijde College, Rijswijk (Z-H), 14e jrg., [december] 1983.

Deze dag heeft weer huisgehouden in onze ziel, op school en, voor zover daar onder ons enig gevoel voor bestaat, in onze taal. Wat te denken van een woord als ‘workshop’? Wat gebeurt er op een workshop? Men wil georiënteerd raken in een bepaald vak, op een zeker terrein. Men luistert eens naar dit, kijkt eens daarnaar, snuffelt hier eens aan, men spreekt vermoedens uit, men debatteert. Laten we van snuffelclub spreken, of van giskrib, van een doe- en denkplaats – hoewel: dat laatste is misschien eerder een benaming voor de schaakhoek op ons LMC.

Het aardigste van heel de dag heb ik het welkomstwoord van mijn goede vriend Piet Molenkamp gevonden. Hij was geestig, vlot – op zijn onbeholpen manier, onnavolgbaar in tal van opzichten, pessimistisch, beleefd, kortom: vol werkelijkheidszin. Aan de toch altijd wel aanwezige verwachting, van de geleerden te zullen vernemen, hoe bepaalde zaken dienen te worden aangepakt; hoe, wat uit het spoor gelopen is, weer in de banen van het goede, ware en schone geleid kan worden, bood hij van het eerste ogenblik af, weerstand. En werkelijk: de deskundologen verkondigden vrijwel direct, dat ze niet gekomen waren om oplossingen te brengen voor practische problemen. De bijeenkomst had het zindelijke van een laboratorium, waarin het theoretische werd getoetst aan de realiteit in plaats van andersom. Ik kreeg een tangram-figuur in elkaar te draaien uit stukjes papier in de vorm van een parallellogram, een rechthoek, driehoekjes. Ofschoon ik er wel een uur mee bezig had kunnen blijven, zonder in de verste verte te kunnen gissen hoe je dat voor elkaar krijgt, was ik over het resultaat – een volslagen mislukking – niet weinig tevreden. Ik was gemotiveerd bezig! Ik begreep dat het zinloze zijn eigen zin heeft!1 Satori, Nirwana-nu, Instant-mysticism!

Ik ben klasseleraar van een H4-klas. Alleraardigste kinderen, die vaak genoeg voor problemen kunnen zorgen. Maar toen de videocamera verscheen, om van mijn les een verslag te maken, waren ze beschroomd terughoudend en stilletjes. De ruis, die ze gewoonlijk met zich brengen werd door een kerkhofstemming vervangen. Mijn les werd een luide monologue intérieur. Als ik gewild had, kon ik de onvoorwaardelijke overgave van de klas eisen op dat moment. Het wil er bij mij niet in, dat deze conflictloosheid het denken bevordert, het gevoelen, het doen en het laten. Ik vind het idee: ‘een videobandje’ uitstekend. Maar men moet zo’n les met de klas repeteren, tot het spontaan gaat. Eerder kan er van werkelijkheidsweergave geen sprake zijn. De ‘overwinning’ die ik ogenschijnlijk wist te behalen, was een schijnvertoning, een Pyrrhusoverwinning, te danken aan het intimiderende van een lens en een scherm. Lesgeefstijl heette deze workshop. Moraal – met een variatie op Voltaire: alle stijlen zijn vervelend, behalve de goede. En, om Buffon te misbruiken: dat klopt: le style, c’est l’homme. Haas en Lianne, medeslachtoffers in dit project waren voluit herkenbaar als persoonlijkheid. Zo ís Haas in het dagelijkse leven, wars van alle aanstellerij; zo móet Lianne wel zijn, als ze om de ernst der dingen haar aanstekelijke lach – deze mengeling van de vox humana en het edele paardegehinnik – even vergeet. Prima! Moraal: het doet er helemaal niet toe, wie er voor de klas staat, zolang onze pupillen bereid zijn aandacht te schenken aan jou, en via jou aan de stof die object is van hun studie.2

Tenslotte kregen we een kaartspelletje te doen.
Op ieder kaartje was een eigenschap van de leraar te lezen. Eén daarvan luidde: ‘Ik wil een voorbeeld zijn voor de leerling’. Die werd door velen naar de laatste plaats in het rijtje van prioriteiten verschoven. Uit een enquête, onder de leerlingen gehouden, bleek trouwens, dat ook zij aan ‘voorbeelden’ geen behoefte schijnen te hebben. Maar toch hebben zij hun idolen: Cruyff, Kiss, en het wil mij voorkomen, dat die normgevend zijn voor hun opvattingen inzake sportiviteit en algemeen gedrag. Nooit is een kind ontvankelijker voor normen, dan wanneer het in de gelegenheid is met zijn idool te praten, te lachen, te communiceren. Dat daar in een wereld van cijfers, regels, proefwerken om de haverklap, dodelijke ernst en waarschuwingen niets van komen kan, is treurig. In zo’n wereld leven zij. Is het gek, dat ze ons niet als voorbeeld wíllen hebben? Ik wil graag een voorbeeld zijn, en ik zet cijfers, proefwerken en al dat gedoe er maar voor op de helling tot de tijd anders van mij eist. Dan gaan we twee weken stampen, en richt alles zich weer op schoonheid waarheid en goedheid amen.3

CN


  1. Vergelijk deze kernzin aan het slot van Cornets de Groots grote essay Bikini (1963): ‘Het [leven] is zelf het “hogere” geworden, het is zijn eigen zin.’ []
  2. Elders in deze aflevering staat een verslag door Pieter Konings van dit onderdeel van de Onderwijsdag, waarin de drie lessen tijdens een discussie als volgt werden vergeleken:
    ‘erg statische les van Leo [van Haaster, ‘Haas’], er gebeurt weinig;
    bij Lianne meer afwisseling, tóch nog weinig betrokkenheid van de leerlingen; te veel volgen van het boek;
    bij Ruud: constatering van aanwezigheid van de meeste werkvormen; ’t meest aantrekkelijk. Het lesonderwerp gaf daar ook de meeste gelegenheid toe (behandeling van gedichten)’.
    In het verslag wordt Cornets de Groot als volgt over de video-opname van zijn les geciteerd: ‘Band geeft geen goede weergave van mijn lessen; gewoonlijk veel aardiger; meer sfeer, meer grapjes, grotere betrokkenheid. Nu te saai; te ‘lieve’ kinderen’. []
  3. Dat een goede pedagoog vóór alles door zijn voorbeeld functioneert, maakt wel de kern uit van Cornets de Groots opvattingen over het leraarschap, die hij ontleende aan deze zin uit Vestdijks De toekomst der religie: ‘De leraar, die zelf opgevoed is, hoeft zich als opvoeder nauwelijks nog in te spannen, want hij werkt door zijn voorbeeld. Niet wat hij zegt of doet is van belang, maar wat hij is’. (p. 354. Tegenover dit ideaal staat weliswaar de overweging waarmee hij zijn schrijverschap inzet: ‘Als we het goede voorbeeld niet krijgen (en wie zal willen beweren dat dat wèl het geval is?) dan moeten we het zonder of tegen het voorbeeld doen’ (De open ruimte, voorwoord, p. 13). []

Plaats een reactie