Memoriaal

 

Bron: Informatief Bulletin (‘Gele vellen’), Lodewijk Makeblijde College, Rijswijk (Z-H), 12e jrg.,1 nr. 1, augustus 1980.2

aug.3 – V.4 komt de tekening van A.B.5 brengen, die ik een half jaar geleden had willen kopen, desnoods voor de prijs die hij ervoor vraagt, en die hem een winst van minstens 200% zal opleveren. Het is werkelijk een fraai ding en eigenlijk, bij alle formalisme, bijzonder informatief dáar, waar de hand – en dus het penseel, de inkt – het verstandelijk berekende evenwicht, even, o heel even maar en van een afstand, bedreigt. A.B. schijnt weinig te praten: tegenover zijn vrouw is hij een volslagen zwijger. Alleen V. krijgt wel es iets los: een enkel woord, een hele zin; een overwinning voor beiden, denk ik. Ik leg hem uit, dat ik veel geld verwacht in de nabije toekomst: van de belasting, een uitgever, een paar tijdschriften, en dat ik nu blut ben. Weinig overtuigd verklaart hij zich bereid erop te willen wachten, of ook termijnbetalingen te aanvaarden in het uiterste geval. ‘Maar het uiterste geval wil, dat je de koopovereenkomst voor niet gesloten verklaart,’ zeg ik brutaal. ‘Maar dan neem ik het ding weer mee’, antwoordt hij, wel wetend dat dit het laatste is, wat ik wil. Narda zal, nu ik binnen enkele dagen een paar centen bij elkaar moet scharrelen teneinde openbare verkoop van mijn woning te voorkomen, het e.e.a. in het werk te moeten stellen, om de tekening voor minder te verwerven, dan V. zich nu nog voorstelt. Ik kom met al dit geharrewar wel op een leuke manier in de kunst te zitten, maar godnogtoe, wat kost dit zoeken naar geld een geld, een slapeloosheid, een maagpijn en een energie…

Narda, niet erg ingenomen met de ene vakantieloze week vakantie, die haar te wachten staat, bezint zich op een mogelijkheid naar het buitenland te kunnen. Met geconstrueerde argeloosheid leest ze iets voor uit de krant over een tentoonstelling in G. – Kunst na ’68 -, die voor een belangrijk deel, behalve in het museum, in een abdij is ondergebracht. Ik hou haar voor dat ik geen deskundoloog ben op dit gebied, waardoor ze op het idee wordt gebracht V. mee te vragen, of anders P. & M.,6 of allemaal! Het rekenen waar ik me dan aan overgeef, leert haar dat met een paar eurochèques een uitstapje van 4 dagen tot de mogelijkheden behoort. Die neemt even gemakkelijk geld op, als een spons water. We bellen P. & M. en dan ook nog es V. op voor een afspraak. We gaan een financieel débâcle w.i.w. met enig schertsen tegemoet, maar niet zonder bedachtzaamheid. Of is het geen teken van grote bezonnenheid, dat schijntje dat je bezit, uit te geven, in het vaste voornemen je het fijne ervan niet te laten ontgaan? Die paling in het groen, die Gentse stoverij, die waterzooi, in dat restaurant, dit hotel, die tent?
 

Panamarenko, 'Zeppelin', 1972. 1100 x 2800 x 600 cm, rotan, plastic.
Panamarenko, ‘Zeppelin’, 1972. 1100 x 2800 x 600 cm, rotan, plastic.

 
Voor het eerst in mijn leven sta ik voor éen van die vriendelijke jongensdromen van P.7: een soort Londense sperballon, met onder zich ruimte voor luchtreizigers. Een fantastisch, uit zijn krachten gegroeide plastic condoom zweeft in de metershoge museumhal boven zitplaatsen, die zijn samengesteld uit opengelegde, in aluminiumverf gezette strandstoelen: uiterst broos en kwetsbaar materiaal, en toch zó open naar alle kant, dat het vreemde gevoel zich van je meester maakt híer te zijn op de begane grond en toch ook daar, in dat ding, zwevend reeds. Komt het omdat het hoofdmateriaal in feite onzichtbaar is, ijl en gewichtloos: lucht, dit allerbeweeglijkste element, dat niet ten onrechte met de levenmakende, de grote adem, de geest wordt vergeleken, en niet zelden daarmee gelijk gesteld?
En dan, later, in een diepe krocht van de abdij, waar de duisternis door spaarzaam licht werd opgetild: het neergestorte en licht weerspiegelende kolengruis; opgetut hier en daar met de suggestie van iets constructiefs dat bij een kolenmijn zou kunnen horen – maar vaag, o zo vaag! Volstrekt niet concreet, al evenmin abstract, maar met het mysterieuze en toch ook beklemmende effect van angst en van verlangen naar dit moederlijke ingewand. Orpheus is daar geweest, en Sint-Joris en Tom Sawyer: een jongensdroom. Maar jongensdromen waren het allemaal, de dingen die ik zag.
 
Yannis Kounellis, 'Zonder titel', 1980. 260 x 66 x 35 cm, natuursteen, palet, sporen van vuurhaard.
Yannis Kounellis, ‘Zonder titel’, 1980. 260 x 66 x 35 cm, natuursteen, palet, sporen van vuurhaard.

 
Ik noem er nog één: een zaal van 15 bij 30 en zeker 5 m hoog; witte muren en zoldering, een rood geplaveide vloer. De ruimte is open, leeg.8 Maar in een hoek staat een haastig geïmproviseerd en vervolgens ingestort comfoor van rood baksteen voor een houtskoolvuur. Tegen de smetteloos witte muur heeft zich roet afgezet, en daarboven, aan een spijker, hangt een zojuist gereinigd palet.
Je mag er niet in, in die zaal.9 Een ketting verspert de toegang. Dit is essentieel: men kan er niet bij. Men kan met dromen niet omgaan als met dingen. Maar men kan dingen tot dromen maken: de verbeelding bereikt het object, als Mozes het Beloofde Land. Kunstenaars! Die weten wat je je zintuigen voorschotelen moet!

Het bed in het hotel heeft 4 hoeken; daartussen bevindt zich, in iedere richting, een kuil – hoe je ook liggen gaat. Ach, deze ongenode en geruchtmakende intimiteit van een gehuurde sponde! En o – het mysterie van een lauwe nacht en transpiratie, van douches en plakkende buiken! Wat zegt v. Vl.10 ook weer van zijn land Tussen Leie en Schelde?

tussen leie en leie
want de grenzen worden steeds enger
snelt niemand iemand ter hulp
tenzij hij – en dan nog – toevallig van artevelde mocht heten…

CN


  1. Deze hele jaargang is in de frontispices als de elfde aangemerkt, waar het de twaalfde moet zijn. []
  2. Met ingang van deze jaargang verlaat Cornets de Groot voor zijn redactionele stukjes de aanduiding Een krabbel… en keert weer terug naar de kop Memoriaal die in de eerste jaargangen werd gebruikt. []
  3. Het nu volgende verslag van de befaamde, destijds door Jan Hoet ingerichte tentoonstelling in Gent beslaat, op enkele aanpassingen na, het gehele zesde hoofdstuk Hedendaagse kunst uit de roman Liefde, wat heet! (1983). []
  4. Leo Verboon (‘Rex’ in Liefde, wat heet!, zie de vorige noot). In zijn dagboeken uit 1985-1986 en 1989-1990 doet Cornets de Groot regelmatig verslag van hun onderlinge schaakpartijen. Verboon presenteerde vanaf de jaren zestig in zijn galerie Orez – eerst aan de Javastraat, later aan de Paviljoensgracht in Den Haag – vooral werk van kunstenaars uit de Nul of Zero-groep, waartoe o.a. Armando, Henk Peeters, Jan Hendrikse en Jan Schoonhoven worden gerekend. Met laatstgenoemde onderhield Cornets de Groot vriendschappelijke betrekkingen. []
  5. Arie Berkulin (Gemert, 1939), Nederlands beeldhouwer en graficus. []
  6. Pieter Konings, leraar tekenen aan het LMC, en zijn vrouw Mia. []
  7. Panamarenko, artiestennaam van Henri Van Herwegen (Antwerpen, 1940), Belgisch beeldhouwer. []
  8. In de versie in Liefde, wat heet! (zie noot 3) staat, in een veel rechtstreekser verwijzing naar zijn essaybundel De open ruimte uit 1967: ‘Een open ruimte, leeg’. []
  9. In de roman (zie noot 3): ‘Je mag er niet in, in die zaal van Yannis Kounellis.’ []
  10. De Vlaamse dichter Eddy van Vliet (1942-2002). []

Plaats een reactie