Herfstvakantie

 

Bron: Informatief Bulletin (‘Gele vellen’), Lodewijk Makeblijde College, Rijswijk (Z-H), 11e jrg., nr. 4, november 1979.

1e dag

Een grijs wolkendek,vol beloften voor wel een hele dag! O weigerachtige zon! Ik mag binnen blijven van het weer vandaag, me in mezelf terug trekken, me overgeven aan meditatie: dolce far niente!
De ochtendborrel bepalen we op half elf: koffie, armagnac, en genoeg om het overgeslagen ontbijt te vervangen. Waar zou een mens toch blijven zonder cultuur? Men kan niet dankbaar genoeg zijn voor de geneugten die bijv. een koffiemeubel biedt. Hoe zo’n ding in elkaar zit; wat er niet komt kijken aan toegepaste wetenschap: bekers, glazen, enz.

ik drink liever uit een glas
dan uit een beker

: Remco Campert. Wat word je toch stil van zulke woorden. Speciaal als je net zo gevoelig bent als ik!

2e dag

Zon. Blauwe plekken aan de lucht. Verplichtingen: vanmiddag naar Antw. waar J.G. zijn ’thriller’ ten doop houdt. Aan de diepste ellende ten prooi, bemediteer ik mijn woorden uit een vroeger opstelletje: …’dit venerabele evenwicht van rede en sentiment’: wat of dat betekent. Een kwestie van statistiek? Hier een pond en daar een pond? Of juist van temperament: himmelhoch jauchzend, zum Tode betrübt? Maar men kan toch ook boos worden! De geprikkelde rede, wat is dat anders dan sentiment? De uitbarsting: zij is de hulde die het sentiment de rede verschuldigd is. Kijk, de wankeling is voorbij: het evenwicht rotsvast hersteld. Alea jacta est! Hup, naar het vlaanderland, waar de schrijvers zijn en hun weedom…

3e dag

De terugreis. Erg lekker voel ik me niet na gisteren. Maar daar bedenk ik me, dat men alleen dan gezond is, wanneer men dom genoeg is om het te kunnen zijn. Men trimt, men jogt, men fietst. De wufte aanblik die bij ons ’t door en door gevitaminiseerde mensdom op de speelwei biedt, is waarlijk weerzinwekkend. Hier past geen wijsgerige berusting, alleen de gepantserde logika, die ons voorhoudt, dat de toekomst nog maar éen doodsoorzaak zal kennen: in kippedrift aan gezondheid overleden.
Als we over het Hollands Diep sporen, zie ik aan de horizon een gigantische rookzuil – kaarsrecht: hij wordt de hemel in gespoten. Even later zie ik de tanks blikkeren in het zonlicht: Pernis; blij met blik.
Wie R’dam C.S. van het zuiden af binnenrijdt, ontwaart bovenop een kolossaal kantoorgebouw een spreuk van Lucebert: ‘Alles van waarde is weerloos’.
‘En gelukkig gaan we nog dood’, denk ik erbij; dat is van Lodeizen: de poëzie hangt hier gewoon in de stinkende lucht. Daartoe heeft het gezond verstand – dit van dr. J. Pennock – ons dan gebracht: ‘het gezond verstand dat hun (=de leerlingen, CN) hoofd èn handen leert gebruiken om straks méér de ander van dienst te zijn dan louter zichzelf.’ Bedoelt de man soms iemand met die ander? Mij bij voorbeeld? Of houdt hij vooral het oog op zichzelf gericht, onder het uitbraken van het beroerdste Nederlands dat mij in jaren onder ogen is gekomen? Holland. De ontnuchtering. De polders. Het wenkende licht. Leiden. Mijn stad, mijn straat, mijn huis.

4e dag

In deze streken kan het warm zijn zonder zon en koud met. Bij zulke weersgesteldheden hoef je de deur niet uit, en dat is het verrukkelijke ervan. Is dit dwaas gedacht? Integendeel, hier toon ik pas hoe onwijs wijs ik kan zijn. Of is het soms geen dwangidee te geloven dat je het huis uit moet, ongeacht het weer, ofschoon iedere drangreden tot vertrekken in feite ontbreekt?
Nimmer slaagde ik erin te ontdekken, wat er zo te misprijzen is in hen, die liever lui zijn dan moe. Nimmer ook heb ik groter argwaan gekoesterd tegen gogen en logen, die nieuwe vrijgestelden, dan toen zij mij het woord ‘leerlingengedrag’ als een sjibolet in de mond wilden leggen. Waarom staat hun terminologie, dit arsenaal aan cliché’s, dit jargon, deze woordenbrij die inzicht ten enen male verduistert, hun gedoe, me zo tegen? Waarom worden deze lieden door mensen die in de omgang vaak zo redelijk kunnen zijn, zo blindelings vertrouwd? Ik weet op deze laatste vraag het antwoord niet, maar wat de rest betreft, vestig ik er met werkelijk leedwezen de aandacht op, dat deze dubbers, die optimistisch willen zijn, met een zelfingenomenheid die even onwelvoeglijk is als betreurenswaardig, hun tegenstanders als ‘intellektualisten’ buiten spel zetten, vastbesloten als zij zijn in hun voornemen, hun wil, zonder opgaaf van redenen, aan anderen op te leggen. Met welk doel? Verbetering van het onderwijs! – roepen ze me toe. Zij willen van de didaktiek een échte wetenschap maken, van school een échte kennel van Pavlov. Zij willen alles wat het leven aan aardigs te bieden heeft tot een samenstel maken, dat onder mathematische formules te begrijpen is. Zij zoeken objectiviteit, dat is de uitschakeling van aller persoonlijkheid: zij zoeken zekerheid: dat is de becijfering van het kind, onder wegcijfering van het eigen geweten. Evenals de exacte wetenschapper vragen zij van het voorwerp van hun aandacht wat het is. Water is H2o, 4 = 2 + 2, E = mc2, Jan is Jan, Befehl ist Befehl und wollt ihr das totale Unterricht? Maar didactici moeten niet vragen wat is, zij dienen te vragen wat moet zijn. Zij dienen niet leerlingen als voorwerpen te zien, onderling aan elkaar gelijk, zoals het ene atoom identiek aan het soortgelijke andere. Waar verscheidenheid is, is appreciatie; waar kwaliteit bestaat, is didactiek. Ik geef mijn recht op gewetenloosheid op, en eis het recht om mijn pupil naar eer en geweten te beoordelen op beslissende kwaliteiten. Ook op kwantitatieve gegevens zijn kennis betreffende, natuurlijk, maar niet alleen op die. Ik kan dat trouwens ook, want ik wandel niet methodisch in twijfels.

5e dag

Psst! Men denkt dat zekerheid op wetenschap stoelt? Wat een beminnelijke, maar verregaande dwaasheid! Zekerheid is een gevoel. Daar gaat Evert.1 Er zijn 2½ miljard mensen op de wereld. Ik ken er honderden van. Zet Evert tussen de tussen de duizenden die ik níet ken: feilloos haal ik hem er uit. En iemand die wetenschappelijk vaststelt (vingerafdrukken, gebit) dat deze man niemand anders zijn kan dan Evert, verhoogt mijn zekerheid geenszins, in geen enkel opzicht. Ken ik hem dus? Als ik zeggen zou ‘Evert is Evert, zoals 2+2=4’, dan zou hij geen verrassingen meer voor mij herbergen. Maar hij verrast me. Ik ken hem. Dus. Omdat hij Evert is in de bevestiging van Evert, en omdat hij Evert is in de ontkenning van Evert. Moeilijk, hè? Maar zo is het. A is ongelijk aan A. Dat is een belangrijk pedagogisch-didactisch beginsel; het is de magna charta van pedagogische (on-)zekerheid. Geef dit recht uit handen, en je geeft je ziel aan kwijning prijs.

6e dag

Het verschil dat er tussen de Pennocks en de nieuwe vrijgestelden bestaat, belet mij allerminst vast te stellen, dat zij allen tot hetzelfde soort behoren. Zij staan in dienst van de restauratie, allemaal; de restauratie van de arbeidsmoraal in haar meest fantasieloze, haar treurigste gedaante. Zij hebben van de historische conjunctuur volstrekt geen idee. Zij beseffen werkelijk niet dat deze tijd de kiem draagt van nieuwe kwaliteiten die alleen nog maar ontplooiing behoeven, om de afgeleefde waarden, de onomstotelijke van weleer, eindelijk es ondersteboven te gooien en te vervangen door weerlozer. Dat is, waar het met de dag duidelijker wordt, dat een barbaarse technologie waarde en weerloosheid tot synoniemen maakt, pas realistisch. Wij moeten eindelijk es ophouden om als een 18e-eeuwse Mefistofeles de leerling kennis te beloven in ruil voor diens identiteit. Meer oog hebben voor die kleine groep – 1%? 2%? – die meer verwacht van school dan gezwoeg op huiswerk en repetities, en die niet op hoge toon de ene disco na de andere eist.
Deze kleine groep vertoont een houding, waar groei in zou moeten zitten, omdat zij de leerlingenmoraal van het moment op beslissende wijze kan veranderen. Bezinning op het onderwijs dat deze kwaliteiten:

  • het besef dat onderwijs meer is dan de vereniging van het nutteloze met het onaangename – nl. een bevrijder der verbeelding
  • de worsteling om een eigen ziel
  • de vorming van een ander inzicht dan dit dat arbeid adelt

niet waardeert en in begaanbare wegen poogt te leiden, staat de ontwikkeling van nieuw schoolleven in de weg. Zij is de dood in de pot. Zij verzekert het voortbestaan van de school, nadat die gestorven is. Dan – eerst dan – is het gerechtvaardigd tragische houdingen aan te nemen en gebaren van verslagenheid te maken. Want niet eerder diende zich een voorwendsel daartoe aan. Dan zal er iets meer zijn dan dat: een reden.

7e dag

Een school wordt natuurlijk gesticht.
Men voegt twee scholen bijeen, en een nieuwe school ontstaat. Maar een school wordt soms ook geschapen. Ze wordt alleen dan níet geschapen, wanneer belangrijke groepen uit haar midden de traditionele begrenzingen van de school willen behouden. Juist over die begrenzingen struikelen de scholieren. En wij struikelen over hen. Wie dit niet wenst, moet bereid zijn tot vernieuwing en innerlijke vernieuwing.
Aan het einde van de onderwijsdag, spoorde de rector de aanwezigen aan es na te gaan denken over de doelstellingen van de school in opbouw. Is het niet jammer dat er zoveel mavo-collega’s ontbraken op dat moment? Want hij heeft gelijk: daar moet je beginnen, als je een school begint: met de formulering van een levensprogram van de school. Een school kan een schepping van de verbeelding zijn. Als haar bevolking dit wil: als zij de verbeelding aan de macht brengt.


  1. Verwijzing naar wiskundeleraar Evert Verschuur (VR). []

Plaats een reactie