Een krabbel…

 

Bron: Informatief Bulletin (‘Gele vellen’), Lodewijk Makeblijde College, Rijswijk (Z-H), 11e jrg., nr. 13, juni 1980.

Door Cornets de Groot ontworpen frontispice
 
Vorige maand was ik aanwezig op een symposium, waar De toekomst der religie, een boek van Vestdijk uit 1947, onderwerp van bespreking was.
De Froe, een van de sprekers, en gewoonlijk een heel boeiende, gaf een nauwelijks geïnspireerde kijk op het boek. Hij meende dat Vestdijk wetenschappelijk beschouwd, weinig steekhoudends te beweren had. De in zijn boek gepresenteerde typologie ontleende hij aan deze van C.G. Jung en aan die van Jaensch; maar waar beiden grote groepen mensen hadden geobserveerd en geënquêteerd, daar had Vestdijk zich ertoe beperkt, hun waarnemingen met elkaar te combineren, tot er zijn eigen typologie uit rolde, die nergens aan de realiteit was getoetst.
Geleerden mogen daar hun bezwaren tegen hebben, vind ik; ze demonstreren daardoor hun onbegrip. Vestdijk is nl. geen geleerde – hij is een schrijver. Hij werkt als een schrijver; zijn wereld is er éen van woorden, en dus van boeken, ook van die van geleerden als Jung en Jaensch. Zij is een ‘model’ met een eigen bestaan, met eigen normen. Men moet m.i. stapelgek zijn, als men zo’n bouwwerk aan verificatie naar wereldse maatstaven wil onderwerpen. En toch! En toch… De Froe legt met zijn kritiek wel degelijk iets in de problemen van Vestdijk bloot, dat mij tot nog toe is ontgaan (en anderen ook, De Froe inbegrepen). De scheidingslijn tussen de ‘positieve’ waarheid en de abstrakte idee schijnt onder bepaalde omstandigheden van minder belang te zijn, dan die tussen controleerbaarheid en oncontroleerbaarheid van een bewering, een typologie. Vestdijk zelf moet dit zo hebben aangevoeld. Toen iemand hem vroeg of zijn romanpersoneel naar het karakter werkelijk afhankelijk was van de astrologische bepalingen,1 antwoordde hij een beetje boos: ‘Maar ik heb natuurlijk ook echte mensen gekend…’ Typerend voor deze spanning tussen idee en realiteit is het volgende citaat uit De dokter en het lichte meisje, een roman: ‘Alle prostituees liegen, dat stond in ieder boek over dit onderwerp, en eigenlijk hoefde men er geen boeken over te raadplegen.’ Zijn ambivalentie tegenover het positivisme berust misschien op het feit, dat onze tijd de controleerbaarheid van beweringen zo sterk benadrukt. Wat is dan de (sociale) doelmatigheid van een abstrakt idee?

Zijn situatie is vergelijkbaar met die van een school, bv., die op het stuk van de onderwijstechniek de positieve waarheid (of liever: waarheden) als opperste waarde moet erkennen, en juist daardoor niet goed weet, hóe haar identiteit te definiëren, laat staan te behoeden. Controleerbaarheid is voor de wereld nu eenmaal van groter betekenis dan het eigene.
Het ‘eigene’ heeft geen bestaansrecht meer, zo schijnt het.

Eén van de weinigen die het eigene tot het laatst heeft weten te bewaren, is onze goede vriend Wil Hertoghs.
‘al wat in boeken steekt, is in dit hoofd gevaren’, zei Vondel met profetische blik over hem. Het valt te vrezen dat het LMC een opzichtig stukje ‘identiteit’ kwijt raakt, nu deze man, ‘machtig geleerd in de boeken’, zoals Andries de Wolf zei, de school verlaten gaat. Maar kom, zetten wij onze weemoed wat opzij. De vakantie staat voor de deur. We kunnen onszelf straks verliezen in onze prefabricated vormen van ontspanning als daar zijn: Bobbejaanland, fantasialand, flevohof en Slagharens Ponypark.
Beste Wil, als ik straks van vakantie terugkeer, neem ik een fraaie cowboyhoed voor je mee uit Walibi: een alibi voor het geweten.

CN


  1. Door Cornets de Groot zelf, met name in zijn eerste essay en in zijn eerste boek aangetoond! []

Plaats een reactie