Bloemlezing - Het persoonlijk systeem - Het fantastikon

Een drievoudig manifest

(Inleiding)



Zonder titel, 1957. Olieverf op doek, 50 x 70 cm.

Een drievoudig manifest is een ongebundeld, maar voor een goed begrip van Cornets de Groots poëticale opvattingen onmisbaar artikel over poëzie en poëziekritiek, dat opgevat kan worden als de zo node gemiste verantwoording bij zijn vierde, geheel aan poëzie gewijde bundel Labirinteek (1968). Cornets de Groot lanceert in dit essay zijn eigen definitie van poëzie: 'Poëzie is geschreven taal in verticale vorm'. Gezien de verticale vorm van de eerste twee 'manifesten' zouden we hier van doen hebben met twee overgeleverde specimina van Cornets de Groots eigen poëtisch vermogen. (Zie het artikel over Bouwen Bake voor meer voorbeelden).
Daarnaast tekent het artikel protest aan tegen de conceptie van het zogenaamde autonome gedicht, deze 'fabel van de welvaartsstaat', 1 - en destijds het stokpaardje van de close readers. Minder fel dan in dit essay - de noodzaak en behoefte daartoe waren inmiddels weggevallen - kwam Cornets de Groot in 1978 nogmaals te spreken over dit uit Nijhoffs poëtica afgeleid idee:
'Nijhoff hield het woord voor "creatief", omdat hij bijzonder gevoelig was voor de sensatie van de breuk tussen wat hem plannend voor ogen stond en wat zijn pen scheppend voortbracht. Wie deze sensatie als aanleiding aanvaardt om te theoretiseren, komt vanzelf tot de praktijk van het autonome gedicht, het zelfwerkzame woord. Men kan ook praktisch zijn en de theorie lanceren dat een mens niet handelt zoals hij wil, maar zoals hij kan: geen mens kiest zijn eigen gedachten. Maar misschien slaagt hij erin ze althans te beheersen, en als hij geluk heeft, stijgt zijn kunnen boven zijn willen uit'. 2
In feite bevat deze passage de kern van Cornets de Groots theorie over 'de kunst van het falen', die elders binnen De open ruimte nog vaker aan de orde is, en waarmee hij een proefondervindelijke, 'heuristische' literatuurbeschouwing bedoelde, waarvan juist het ontbreken van een vooropgezet systeem - elders spreekt hij ook van 'antimethode' - de betrouwbaarheid moest waarborgen.

Tenslotte ontleent dit drievoudig manifest haar belang aan de beschouwing over het in Labirinteek centraal gestelde begrip fantastikon. Onder dit fenomeen verstond Cornets de Groot een wereld die, zoals hij het uitdrukte, 'aan de polen aan de werkelijkheid is opgehangen'. Hoe belangrijk het voor zijn werk is, blijkt uit de volgende passage uit de bundel Intieme optiek:
'Er is [] tussen de stoffelijke wereld en een mens een zekere correspondentie, en er is dan ook een bepaalde relatie tussen beide. Een mens - een dichter, een lezer - heeft aan de fysische wereld deel. Maar tussen hem en de wereld bevindt zich een ruimte van niet-stoffelijke aard, die niet van deze wereld is, maar die hij vult: met gebed, magie, dagdroom, muziek - en ook met schrijven, lezen, als hij daar tijd voor overhoudt. Zo'n ruimte, eenmaal gevuld, doet zich aan de beschouwer ervan "als wereld" voor. Maar ze vertoont van die wereld alleen die kanten die niet van deze wereld zijn: die van de tegenaarde, die contraterrein zijn. Het is een wereld waarvan de invloed op de realiteit niet onderschat kan worden, en die dan ook om die reden niet van de realiteit valt los te maken, al was het alleen maar omdat de psychische energie van een mens zich in belangrijke mate op die ruimte richt. Ik zeg dus: niet hier in de wereld, noch hier op het papier vallen woord en ding samen, maar ginds in die open ruimte, waarheen de tekst verwijst als naar een realiteit - al is die realiteit van déze ruimte en déze tijd bevrijd'.3
Dat hier het fantastikon zelf niet met name wordt genoemd, maar ter plaatse vervangen is door de titels van twee van zijn bundels - De open ruimte en Contraterrein - lijkt voldoende reden om in het fenomeen het object te mogen zien van heel zijn essayistisch oeuvre.


NOTEN
  1. Poëzie is kinderspel, p. 9.  
  2. De kunst van het falen, p. 120. Zie voor een uitvoeriger bespreking van Nijhoffs poëtica de bespreking van J.J. Oversteegens Vorm én vent 
  3. Intieme optiek, pp. 25-26.