10 september 1990

Bron: Archief Cornets de Groot.

“Proef éen van onze verrukkelijke timpana’s,” stond er op de prijslijst van pizzeria Venezia, in Valetta, Malta. Timpana,- wat is een timpana? Ik bestelde er éen om aan de pizza’s te ontkomen. En toen ik die voorgeschoteld kreeg, van de hitte dampend, was daar dat zonnige visioen van een gezellig middagmaal in het Batavia van 1939: mijn moeder brengt mijn vaders lievelingshapje als lunch op tafel: macaroni met ham en kaas,1- een timpana dus, een Italiaans en geurig tussendoortje.

Nog vóor ik van deze timpana heb geproefd, herinner ik me de smaak van die van mijn moeder en zie en hoor ik het enthousiasme van mijn vader die zich in de handen wrijvend aan tafel zet.

“Dat ziet er lekker en bruin verbrand uit,” zei Narda.2 Ze onthield het en die avond nog bestelde zíj een timpana, die ze verrukkelijk vond. “Als we thuis zijn, maak ik er éen voor jou,” zei ik. En ik deed dat en mijn timpana smaakte anders dan die op Malta, beter, lekkerder,- ze smaakte naar deze van mijn moeder, Batavia, 1939, Sluisweg 5, schuin tegenover ADEK, het onderkomen voor Deli-koelies, een groot gebouw, op het dak waarvan ik eens mijn vader zag,- balancerend. Dat was midden in de oorlog: hij zwaaide naar ons,- even, heel eventjes maar.3

Batavia, 1939-1943,- voor een belangrijk deel speelt Tropische jaren zich bij terugblik af in die stad en in die jaren. Narda is hier een schepping van de verliefde De Brauw, maar dat zijn eigenlijk alle meisjes uit dit boek. Ze zijn zo mooi als hij maar wil, door karakter (Carla) of kleding en opschik (Julie). Hij portretteert hun, hij “maakt” hun. En ze zijn ook bewonderenswaardig, want ouder, groter, wijzer dan hij. Het boek is een knieval voor het kind dat hij was. Maar Batavia ’39/’43, betekent ook een ontredderde maatschappij, een overhoop gehaalde vader-moederkultuur. Die mooie meiden zouden de driehoek tussen de zoon en zijn ouders hebben verbrijzeld, als de oorlog en de bezetting dat al niet hadden gedaan. Narda heeft veel met hen gemeen. Ze is een vrouwelijk symbool, niet moederlijk, niet zorgend, maar eisend, jeugdig, sportief, aanzettend tot avontuur en strijd. Hard – in staat je te breken. Zij inspireert ook. Hij vereert haar, aanbidt haar misschien. Ze is immers geen Eva, geen natuurprodukt, opgetut als ze is naar de smaak van de man: een hetaere, een geisha, een princesse lointaine.4 In Tropische jaren is zij “normaal”, dwz. de norm,- uitzonderlijk. Dat was ze nooit geworden, wanneer zij zich met een leger van psychiaters en pedagogen had ingelaten. Die zouden van haar pas een nymfomane en hysterica hebben gemaakt,- indien geen sado-masochiste.

Het is waar dat Narda geen groot aandeel heeft in Tropische jaren, maar als iets of iemand die roman doorstraalt als idee, is zij het: unbeschreiblich weiblich.
Maar laat ik voor ik verder ga, vertellen van haar droom van vannacht:

Narda’s droom:
Ze is alleen (dus zonder mij, bedoelt ze) en op bezoek bij Claire en Wer om zijn terugkeer uit Arabië te vieren. Ze zal bij die twee blijven logeren. Hun kinderen zijn in die droom nog klein, ongeveer zo oud als toen ze naast ons woonden, een jaar of tien geleden. Er is video, waar horrorverhalen op te zien zijn. Maar ten dele spelen die verhalen zich ook in de werkelijkheid van dat huis af. Wanneer ze gaan slapen, blijkt dat zij tussen het echtpaar in moet gaan liggen, vooral op aandrang van Cler. Wat betekent zo’n droom? Ik weet het niet,- Cler’s aandrang, Narda’s gêne, die mengeling van beklemming en angst of halve angst,- waar kwam het vandaan? Wat voorspelt dit allemaal en waarom trouwens Cler en Wer, mensen die we in geen maanden hebben ontmoet? Vanwaar dan míjn beklemming en angst – of halve angst, voor dit moment?5

Mijn angsten!
Ik schreef een vriend een brief: over Malta en de afwezigheid van meeuwen in onze baai, over Narda en Matti en ons appartement, over de hitte, de benauwdheden, het tekort aan slaap, en over dat hart van mij, mijn ziekte. Toen las ze even over mijn schouder mee en barstte heel vijandig los: “Ik word ziek van dat hart van jou!” Ik schrok. Niemand heeft ooit zo van mij gehouden als zij het deed. Vanwaar dan die uitval? Ik vergat mijn hart, ik dacht aan haar, of vergis ik mij – want was dit hart geen metafoor voor haar en omgekeerd? Was dat moment van haar uitval soms het moment, dacht ik later wel, waarop ze werkelijk ziek werd en zich ging los maken van mij? Ik vroeg haar honderduit, ik drong erop aan, dat ze zich uiten zou – en in tranen en wanhoop, een gebod van de huisarts overtredend, bekende ze eindelijk dat ik nog maar drie jaar had te gaan, “en vertel hem dat maar niet”, zei ze dat de dokter had gezegd. Ze is in paniek op de fiets gesprongen en doorkruiste heel Leiden om schreiend en leeg gewaaid en tóch met steeds dat telefoontje in het hoofd weer thuis te komen: “Vertel het hem maar niet en doe maar zo gewoon mogelijk”.
Wie zou dat ooit kunnen? Ze huilde, ik kuste en troostte haar. Ik had er totaal geen zin in die voorspelling serieus te nemen. Een groot infarct, een longziekte, ritmestoornissen, een lekkende hartklep: een mens kan veel hebben, vooral als er grote dingen te gebeuren staan.

Ik meed de hitte en het strand. Ik ging vaak in een schaduwrijk park zitten, bij een tentje waar ze drankjes verkopen en sandwiches. “Geen Ispahan,” dacht ik toen ik de tuinman rozen zag snoeien. Maar op een dag dat ik achter bleef in het appartement, hoorde ik een fluitend gesis en rook ik iets, waarvan ik dacht dat het industriële vervuiling kon zijn. Ook op het strand konden Narda en Matti, mijn dochtertje, het horen. Wat was er aan de hand? Door de hitte had de slang van een gasfles, groot genoeg om de geyser van het bad en de gasoven een week lang te voeden het begeven, waardoor de verdieping boven ons vol liep met gas. Toen éen van hen thuis kwam – het waren Ieren, dat kon je zo zien aan de terroristisch-anti-britse leuzen op hun t-shirts – begreep hij dat hij geen vuur moest maken en van de electrische apparaten af moest blijven. Hij waarschuwde een paar instanties, die allerlei maatregelen troffen en die na afloop overal rondbazuinden, dat het niet zóveel had gescheeld of heel het pand was met mij erbij weggeblazen, – want míj hadden ze zonder waarschuwing op ons appartement gelaten. Ik bedoel maar. Ispahan? Die bruut met de zeis? Kom kom. Laten we nou eindelijk maar eens met dat dagboek van het wonderjaar 19896 beginnen – met de stijgende levenslijn der zestigjarigen, waar geen statistiek weet van heeft.
 


  1. macaroni met ham en kaas
    2 ons macaroni, 2 ons ham, 1 ons geraspte kaas, Hollandse; een kopje bouillon, peper, zout, notemuskaat, boter, beschuitkruim, losgeklopte eieren.
    Macaroni koken, uit laten lekken. In een beboterde vorm doen, met de door elkaar gemengde kaas, ham en specerijen. De bovenste laag moet macaroni zijn. Strooi hier beschuitkruim over, doe er een paar klontjes boter bij, overgiet alles met een kopje bouillon en de losgeklopte eitjes; laat alles verder doorstoven in de oven tot de bovenkorst lichtbruin is. []
  2. In Harry Mulisch laat zijn tanden zien, een bespreking van Mulisch’ De verteller verteld, citeert Cornets de Groot van een tandarts de uitspraak: “Wat ben je lekker verbrand”, en schrijft: ‘Bij Mulisch zijn dat essentiële dingen in het alchemistisch verbrandingsproces.’ [Noot van de bezorger]. []
  3. ADEK werd tijdens de bezetting een berucht mannenkamp. Mijn vader heeft daar een tijdlang gevangen gezeten. []
  4. Cornets de Groot haalt hier twee passages aan uit een ongedateerde dagboekaantekening uit zijn dagboek van 1985-1986, zie aldaar op p. 41 en p. 42. [Noot van de bezorger]. []
  5. Een verslag van dezelfde droom, met een uitgebreidere duiding, geeft Cornets de Groot in een dagboekaantekening van 3 november 1985. [Noot van de bezorger]. []
  6. Een verwijzing naar zijn geboortejaar 1929, door Cornets de Groot op verschillende plekken eveneens een ‘wonderjaar’ genoemd. [Noot van de bezorger]. []

Plaats een reactie