21 mei 1989

Bron: Archief Cornets de Groot.

21 mei 1989: mijn vaders geboortedag.

Na de oorlog en in de bersiaptijd, woonde ik in Bandoeng, dat door de spoorlijn verdeeld was in een Europees en een Indonesisch gebied. Herhaaldelijk vonden “grensschendingen” plaats. Het was niet uit roofzucht, maar uit zucht tot avontuur, dat ik wel eens aan deze kant van de demarcatielijn door een verlaten en sinds lang geplunderde en gebrandschatte kampong dwaalde, vaak alleen, soms in gezelschap van een paar vrienden. Opeens was er bij éen van die tochten een sniper. “Halt,” riep hij onwennig, maar meteen loste hij een gericht schot en ging er vandoor, vermoedelijk niet minder geschokt door onze aanwezigheid daar, dan wij door de zijne. Eén van ons viel, met een grote, bloederige wond in de onderbuik, die meteen naar ontlasting begon te ruiken. We waren verlamd van angst en doodstil en absoluut weerloos. Als die peloppor nu eens terug kwam…?
Huilend maakten we van een bamboedeur en een paar stokken een draagbaar en huilend brachten we de dode thuis.
Een andere keer, weer in dat niemandsland, was ik alleen met een wat oudere vriend, die volstrekt onverschillig stond tegenover alles wat er gebeuren kon. Op een gegeven moment sprong hij op de kant van een sloot, trok zijn broek omlaag om zijn behoeften te doen en zei laconiek: “Waarschuw even als er iemand in mijn reet wil schieten”. Dat maakte me bang. Tegelijkertijd bewonderde ik zijn koelbloedigheid en moest ik zenuwachtig om hem lachen, ook al omdat ik dat woord “reet” niet kende.
Het derde avontuur uit die kampong vertelde ik in Tropische jaren.1 Een oude bedelaar kwam daar vandaan. Mijn zusje en ik vingen hem op met de bedoeling hem naar de dichtstbijzijnde politiepost te brengen. Dat mocht zo niet zijn en ik vermoed, dat het ellendig met hem is afgelopen, toen met messen gewapende Ambonnezen ons overmeesterden.

Ambonnezen zijn strijdlustige mensen en ook voor overmacht niet benauwd. Eén van hen behoorde tot mijn vrienden. Met hem zag ik bijna dagelijks van die oorlogsfilms, die overal voor niets werden vertoond, in elke cantine van elke kazerne, op elk uur van de dag. Herinner ik me uit die tijd een film, waarin een Duitse officier een doodvonnis uitspreekt over iemand – een jood? een vrouw? een krijgsgevangene? een verzetsheld? – terwijl hij intussen een jong en allerliefst cypers katje in de holte van zijn arm koestert en streelt? Die tegenstelling tussen dit intieme, intense genot en die ijzige kou naar de medemens toe, leek mij het toppunt van nationalisme. Dat waren pas films. Films waarin de ware schoften, Duitsers of Japanners, hun gerechte straf niet konden ontgaan. Films, waarin het de ware helden om de vrijheid ging. En waarin het ons, kijkdieren, om de overwinning per inhaalmanoeuvre ging. Wij hebben in die eenvoudige en heroïsche films geloofd als nooit meer daarna en misschien is het door die rechtlijnigheid, dat mijn Ambonese vriend op zekere nacht met gelijkgestemde avonturiers de demarcatielijn overstak en zich op Indonesisch terrein waagde. Ze werden later langs de spoorbaan teruggevonden: dood, verminkt, de handen op de rug gebonden, de afgehakte geslachtsdelen bloederig in de mond gepropt. Ik heb er nachtmerries van, ik heb me er jarenlang in verstomming in verdiept. Dit waren geen weloverwogen en verfijnde martelingen, zoals een SS-er die kon verzinnen, dit waren moorden uit drift, dit waren deformaties, die instinktief en spontaan hun vorm vonden. Bedenk eens wat er in Holland direct na de oorlog met de lokken van de “moffenmeiden” gebeurde. Was dat zo S.S.erig weldoordacht, zo élitair en schofterig? Of was ook dat barbaars en primitief? Gruwelijke ontmanning en kaalslag, al dan niet gevolgd door moord,- processen, rood van bloed: wie daar een magisch-orfisch ritueel in ziet, houdt zich in zijn studeervertrek doof voor het geschreeuw van het gespuis en voor het ultimi barbarorum van Spinoza. Zo iemand houdt een romantisch nabeeld voor de verdwenen werkelijkheid en ruilt de verleden werkelijkheid in voor de interpretatie – de korst die zich vormt op de wond van de geschiedenis. Maar in de felheid van het onmiddellijk beleefde redeneer je niet. Dan neem je zonder na te denken deel aan wat zich voordoet of je wendt je instinktief af van al dat misselijkmakende geweld.2
 


  1. Op p. 127 van de roman. [Noot van de bezorger]. []
  2. Zie de aantekeningen van 6 mei 1989, 10 mei 1989, 12 mei 1989, 15 mei 1989 en 18 mei 1989 voor eerdere herinneringen van Cornets de Groot in dit dagboek aan zijn jeugd in Indië. [Noot van de bezorger]. []

Plaats een reactie