18 februari 1989

Bron: Archief Cornets de Groot.

Om elf uur vanmorgen al zat ik met Verboon1 te schaken. Maar hij kreeg bezoek: mensen die iets van Schoonhoven2 wilden zien en kopen. Praatgrage lui, Hollanders die in Zwitserland wonen, die artistiek Europa van heel nabij kennen. Verboon stelde me voor als schrijver en zei iets over Istanboel, tropenjaren3 en een vliegend tapijt.4 Een vliegend tapijt! Daar hadden ook zij eens mee te maken gehad, zeiden ze. En met P., de wereldberoemde en van Daidalos’ kunst bezeten kunstenaar, die met zijn moeder in een piepklein huisje woont. Ze zijn heel zuinig, die twee; ze gooien nooit iets weg. Ze delen het huis met een aantal beo’s en papegaaien, die in alle vrijheid door de kamer fladderen. Bezoekers moeten zich tegen duikaanvallen beschermen, want die beesten schijten natuurlijk waar ze gaan of vliegen.
Op een dag kreeg de kunstenaar bezoek van de directeur van een museum uit S, (BRD) met de vraag of hij iets voor dat museum had. Nee, maar dat wilde hij wel heel speciaal voor dat museum maken: een vliegend tapijt zou het worden. Hij vond in de kamer een kleedje, stijf gescheten door die vogels, zette er een achttal ventilatoren onder en werkelijk: het kleedje kwam door al dat geweld van de grond, een decimeter zeker. Het werd voor dertigduizend D.M. van de hand gedaan. Het had met míjn vliegend tapijt niet veel te maken, maar de directeur was opgetogen en ik ben het nu ook.

Rushdie heeft iets geschreven, dat hem in de Islamitische wereld niet in dank is afgenomen. In Canada en Duitsland zal zijn boek niet opnieuw worden uitgegeven, in de V.S. is de voorraad allang weer uitverkocht, en ziet men uit naar een tweede druk. In Iran werd zijn boek verbrand, hij vogelvrij verklaard; in Pakistan vielen doden. De wereld in rep en roer, het Verenigd Koninkrijk en de British Airways vooral. Alleen hier zijn we dat niet. Wij houden niet van chaos. Wij vinden goddank de gramschap der moslims interessant: veel interessanter dan alle terreur en alle doden bij elkaar. Bij ons vergelijkt men hun religieuze opwinding met die van de E.O. bij bijvoorbeeld de film The last temptation of Christ. Nog mooier werd het toen voor deze gelegenheid het Ezelproces van Van het Reve van stal werd gehaald. Maar wat is dat allemaal toch armetierig, vergeleken bij het grote en gevaarlijke gebaar van de mohamedaan.

Al in ’51, herinner ik me, kreeg W.F. Hermans, die in het eerste hoofdstuk van Ik heb altijd gelijk5 de katholieken beledigd zou hebben, een proces aan zijn broek. Hij werd vrijgesproken, omdat niet hij er een mening op na hield: dat deed de hoofdpersoon van zijn boek, zijn fictie. Maar hoe straf je een hoofdpersoon? Fictie is geen mening, maar literatuur, en misschien betekent literatuur in tegenstelling met de rechterlijke uitspraak helemaal niets.6 Ik wil maar zeggen dat het gezonde verstand het hier steeds won sinds ’51: de vrijdenker kreeg altijd gelijk, de ware christen werd een beetje voor krankzinnig gehouden. Zijn de moslims eigenlijk niet ook krankzinnig? Nietzsche zei van de boeddhisten dat ze anders doen dan de niet-boeddhisten en voor de moslims geldt toch wel hetzelfde, denk ik. Maar christenen, zei Nietzsche, doen alles als alle andere mensen en hebben bovendien “een christendom van ceremoniën en stemmingen” daarbij. Dat is misschien hun gekte.

Sinds kort is de vrijheid van meningsuiting een heilige koe in ons land. Opeens wordt zij verdedigd met een geloofsijver die op het voorteken na niet te onderscheiden is van deze die letters als ketters wil verbranden. Een buitengewone nervositeit maakt zich meester van onze schrijvers, uitgevers, lezers, journalisten en media. Uitspraken die al te boud, ideeën die al te lichtzinnig, plannen die al te bont zijn, te groots, te meeslepend en te ver weg van alle realisme. Die voortkomen uit de onuitgesproken eis om koste wat het kost, te handelen. Kijk daarentegen naar Roald Dahl in de krant van vandaag:

“Wanneer het leven van een schrijver en diens uitgever op het spel staan voor een morele kwestie en wanneer men van doen heeft met fanatici, kan men beter wijken (…). Als ik in een zelfde positie zou verkeren als Rushdie, zou ik er geen moeite mee hebben als het boek in de papiervernietiger belandt voor het welzijn van alle personen die worden bedreigd. Dat zou mensenlevens sparen”.

Dit wijze “bei Zweifel nie” zal hem nog wel lang worden nagedragen, vermoed ik, maar zijn woorden spreken mij aan. Rushdie zelf denkt er zo over:

“Als schrijver van The Satanic Verses erken ik dat islamieten in veel delen van de wereld oprecht verdriet hebben van de publikatie van mijn boek. Waar wij in een wereld met veel geloven leven, herinnert deze ervaring ons eraan dat wij ons allen bewust moeten zijn van de gevoeligheid van anderen” (tv-Journaal van vandaag).

Wij hebben nu eenmaal te maken met de morele soort: de christen, de politicus, de moslim en nou weer met de fundamentalistische rationalist, van wie Robespierre, die in Nederland veel te veel aanhangers heeft, het prototype is. Men denkt hier maar al te graag dat de vrijheid van meningsuiting belangrijker is dan de vrijheid van Rushdie, dan de vrijheid van mensen. Maar allicht vergist men zich daarin.

Ik denk dat fictie iets meer is dan literatuur. Fictie spoort tot denken aan en is een vorm van denken – over jezelf, de ander, de wereld. Maar een boek dat de politicus in ons activeert terwijl het de op sensatie beluste lezer in ons bevredigt,7 is het offer van een mensenleven niet waard. Wij willen van een boek dat het ons in onze totaliteit aanspreekt. En ik? – ik ben niet eens nieuwsgierig naar dat boek van Rushdie.
 


  1. Leo Verboon presenteerde vanaf de jaren zestig in zijn galerie Orez – eerst aan de Javastraat, later aan de Paviljoensgracht in Den Haag – werk van kunstenaars uit de Nul of Zero-groep van o.a. Armando, Henk Peeters, Jan Hendrikse en Jan Schoonhoven. Zowel in dit dagboek als in dat uit 1985/6 doet Cornets de Groot regelmatig verslag van hun onderlinge schaakpartijen. [Noot van de bezorger]. []
  2. Jan Schoonhoven, beeldend kunstenaar, zie de vorige noot. [Noot van de bezorger]. []
  3. Tropenjaren tellen dubbel. Tropische jaren tellen precies: een tropisch jaar duurt 365 dagen, 5 uur en 49 minuten. In de roman vervangt Carla’s verjaardag het nulpunt Ram. In de roman zijn de oorlogsjaren (1942-1945) mijn tropische jaren; de jaren ervoor zijn “Hollandse” jaren: de jaren van o.a. Speenhoff; de jaren erna zijn uiteraard helemaal Hollands, aangezien ik daar min of meer als displaced person terecht kwam. []
  4. In de roman Tropische jaren figureert een vliegend tapijt. [Noot van de bezorger]. []
  5. Dit hoofdstuk werd gepubliceerd in Podium, 1951. []
  6. Mulisch zei in die tijd in elk interview dat hem werd afgenomen: “Ik heb geen mening”, en dat wou zeggen: “Ik ben een schrijver”. In Voer is die opvatting een beginsel. [Toevoeging uit Bahar-typoscript]: Zijn voorwoord, “Methode”, bij Zelfportret met tulband, eindigt hij met: “En wanneer ik nog eens in geldnood zit, waar weinig kans op is, kunnen magnaten en magistraten bij mij op de divan komen en voor f. 25.000,- hun portret geschreven krijgen”. []
  7. Ik zeg niet dat Rushdie’s boek dit oogmerk heeft; het heeft wèl dit effect. []

Plaats een reactie