2 november 1985

 

Bron: Archief Cornets de Groot.

[p. 18]1

Podium gepubliceerd, geen woorden wist voor mijn enthousiasme ervoor. Die twee momenten: dat fragment uit Ik heb altijd gelijk en dit essay, De lange broek2 etc. waren beslissend voor mijn verhouding tot zijn werk: ambivalentie.
Ik voelde alles voor zijn polemische stijl in de roman, maar niets voor die in zijn aanval op Nagel, waar Willinks essay3 de aanleiding toe was.
 

P. Ouborg, ‘Vader en zoon’, zwart krijt, 25×32 cm, 1948-1949.

 
Ik was toen zelf ‘schilderkundig’ bezig. Ik heb Ouborgs tekening van nabij gezien in Pulchri. Ik had er helemaal geen moeite mee, iets van een in zichzelf gekeerde vader en een jongen als een aap van een jongen in die tekening te zien. Ouborg ging niet zo te werk dat hij dacht,- nu zal ik eens een dubbelportret vader en zoon maken. De titel ontstond n.a.v. de voorstelling. Er is een ding. Vervolgens geeft men het ding een naam. Dat is niet ongebruikelijk. Het ding doet denken aan iets en dat iets is behulpzaam bij het vinden van een naam. De associatie is niet zo onmededeelbaar als Hermans meent.

Hij meent wel serieus wat hij zegt.
Het ding verwijst nergens naar. Het heeft geen ‘zin’, niet meer dan een berg of een rivierbedding: het is een toestand, en men kan die toestand beschrijven: of het ontstaan ervan. En hij heeft in al die observaties gelijk.
Maar je zou dat moeten doen bij al het werk van Ouborg. En dan is dat niet direct het werk van psychologen en existentiefilosofen, maar van mensen die kunst beschrijven, die van het werk van bv. Ouborg een ‘grammatika’ geven.
Hermans noemt de Venus van Milo. Natuurlijk, die verwijst ergens naar. Naar een godin. Naar tempelprostitutie. Naar Grieks gedoe, waar we allang niets meer van af weten als we in het Louvre voor dat beeld staan. Want ook dit beeld is ‘zichzelf’ in die omgeving. Het verwijst naar zichzelf, en in ieder geval niet naar de dingen waar het eens voor werd gemaakt. Het bezit geen betekenis meer in die zin. Betekenis is functie. Zij functioneert, bv. als model voor de vrouw. Als toppunt van Griekse beeldhouwkunst. Als voorbeeld van banale smaak.
Ouborgs tekening functioneert anders in een museum dan in een jongensweeshuis. Anders op een tentoonstelling van schilderijen met de titel “vader en zoon” dan op een tentoonstelling van Ouborgs werk. Het ding heeft geen betekenis, maar krijgt er een door bv. zijn omgeving.

Hermans is zeer waarheidlievend; maar wat is waarheid?
‘Niet ik beledig een volksdeel, maar Lodewijk Stegman doet dat’.
Niet Ouborg zegt ‘Vader en zoon’: de tekening kondigt zich zo aan.
Waarheid verplaatst zich met het standpunt dat je inneemt, of toegewezen krijgt.

Dick Slootweg in een artikel in De Volkskrant over de underground press van de jaren zestig, besluit met:
‘wat we allemaal aan de jaren zestig en zeventig hebben overgehouden is net iets meer geestelijke elastiek dan degenen die toen poep in hun ogen hadden, of die het existentialisme uit de boeken van Sartre lepelden maar vergaten uit het raam te kijken.’
Dat lijkt me nog eens manier om je gelijk te halen…
 


  1. Dit is pagina ’49’ in de oorspronkelijke paginanummering. Pagina ’48’ is weggevallen, waardoor de tekst middenin begint en de exacte datum van de aantekening onzeker is. []
  2. W.F. Hermans, ‘De lange broek als mijlpaal in de cultuur’, Podium 7 (1951) 1 (januari-februari) p. 10-31. []
  3. De schilderkunst in een kritiek stadium, 1950. []

Plaats een reactie