1 november 1985

 

Bron: Archief Cornets de Groot.

[p. 17]

De VPRO zendt voortdurend het geluid van een sirene uit op de tv.1 Het is zenuwslopend. Gisteren waren Veron en Heske hier op een door Narda verzorgd etentje. Ik heb daardoor het nieuws gemist, maar slaagde erin het nieuws op de video vast te leggen, zodat ik er vanmorgen toch naar heb kunnen kijken. Lubbers is vastbesloten, en krijgt natuurlijk steun van de regeringspartijen. Den Uyl: nogal dramatisch, De Vries daarentegen op het geborneerde af.
De hoop is nog niet vervlogen, vind ik. Stoker in De Volkskrant, vreest bomaanslagen. Niet ten onrechte: in Zwolle was het zo.
Straks moet ik naar Rijswijk, waar iets riskants aan zit, vanwege de actie Noodrem, die nu al zeven treinen heeft stil gezet. In Amsterdam is veel beweging, zegt Narda me door de telefoon. Ze is bang niet op tijd thuis te kunnen zijn.

Veron en Heske bewonderden wat tekenwerk van Mat. Ik heb met beiden geschaakt en van Veron gewonnen – ook van Heske, geloof ik. De drank maakt mijn geheugen onbetrouwbaar.
Na het eten raakten we verwikkeld in een gesprek over mijn boek (Liefde, wat heet). Veron maakte de opmerking dat ik daar uit kom als een optimist. Zijn schrijver, daar kwam ik achter, is Kafka, en een Kafka ben ik natuurlijk niet in mijn denken en schrijven. Heske was het trouwens niet met hem eens: berusting, zei ze, en dat klinkt me al veel aardiger in de oren. Amor fati, zei ik, levensaanvaarding met alle pech en pijn.
Veron schreef een gedicht voor me op dat hij thuis met nog twee andere voor ons maakte. Hij raadpleegde er een woordenboek voor:

voorliggen, voelen, voorlopig, vloeiend
voorbijgaan, vervelen, verraden
vleesprijs volhouden

Ik heb het precies zo overgenomen, met interpunctie en al: er zitten geen fouten in.
‘Weet je, dat je landgenoot Ionesco zijn toneelstukken schreef, met behulp van boekjes als “Hoe zeg ik het in het Frans”?’ vroeg ik. Ja, dat wist hij wel. Het verraste hem, toen ik zijn werk probeerde te typeren tegen de achtergrond van het docetisme. Ik had graag Cioran nog even genoemd, maar Narda, die altijd jaloers is op dit soort gesprekken – ze heeft zelf nog zoveel te vertellen – stak er een stokje voor. Daar zit iets onverdraagzaams in, vind ik.
Tegen de tijd dat ze weg gingen, vertelde hij me, dat hij behalve die gedichten ook nog een tekening voor ons had gemaakt. Zegt hij zoiets uit beleefdheid? Omdat hij een glaasje op heeft? Of is het echt waar? Dat hoop ik nu maar…

Zowel in De Volkskrant als in V.N. wordt Sloterdijks boek genoemd in een kritiek erop door Van der List, en beide media betreuren het dat Van der List in Humphrey Bogart het type van de cynicus ziet. Ik knipte een stukje uit de Volkskrant:

Aan het eind van zijn essay geeft Van der List zijn eigen definitie van de cynicus: “Een cynicus is niet een smerige realist, zoals Sloterdijk ons wil doen geloven, maar een realist die veel smerigheid ziet, dit hardop zegt en er in zijn gedrag rekening mee houdt”. Het stelt enigszins teleur dat Van der List vervolgens de figuur van Humphrey Bogart promoveert tot het prototype van zijn cynicus: “Bogart, een man die zich in zijn films volstrekt illusieloos toont aangaande de drijfveren van zichzelf en van anderen en zich met zijn bittere, bijtende spot niet geliefd maakt, maar die in kritieke situaties het hart op de juiste plaats blijkt te hebben.”2

Nu, die definitie lijkt een collage van de definities van ‘cynisme’ en ‘scepticisme’. Ik zoek het in Van Dale op: ver ben ik niet van deze waarheid af, toch. Maar werkelijk, als je zo denkt over cynisme als Van der List hier doet, wat is er dan tegen om in Bogart het prototype van de cynicus te zien? Hij komt in de werkelijkheid niet voor. Dat is het enige dat ík er tegen heb.
 


  1. Wegens een kabinetsbesluit om 48 kruisraketten te plaatsen in Woensdrecht. []
  2. In handschrift: 31 okt ’85. []
” header=”off”]Doorgestreept: ‘nogal stom,’

Plaats een reactie