Contraterrein: ter inleiding

 


 

Versozijde omslag 'Contraterrein'

Contraterrein: allicht zou deze inleiding kunnen volstaan met de inleiding die Cornets de Groot zelf voor de bundel schreef – het is een van de mooiste teksten uit zijn werk. Maar Contraterrein is een ambivalent boek. Het lijkt ‘in elkaar geflanst’ zoals in dat voorwoord wordt benadrukt, maar de compositie is hechter dan van eerder verschenen werk – zij het ook weer niet zo hecht als in werk van daarna. Er is met andere woorden een neiging naar orde en structuur van iemand die zich van nature thuisvoelde in een ‘systematische ordeloosheid’, maar die zich gaandeweg ook een ‘echte systeembouwer’ zou noemen. In geen ander boek uit het oeuvre is die tweeslachtigheid zo merkbaar als in Contraterrein. Zo houdt men aan het boek een merkwaardig onbevredigde indruk over, omdat men voelt dat het niet heeft voldaan aan Cornets de Groots eigen verwachtingen. Bovendien kan de moeizame, pijnlijke ontstaansgeschiedenis er te gemakkelijk aan worden afgelezen.

In eerste instantie dankt Contraterrein zijn ontstaan én zijn titel aan Harry Mulisch. Deze maakte deel uit van de redactie van het door De Bezige Bij uitgegeven tijdschrift Randstad, waar in 1963 Cornets de Groots tweede publicatie, het grote sleutelessay Bikini in verscheen. In die periode moet, in samenspraak met Bezige Bij-directeur Geert Lubberhuizen, het plan zijn ontstaan voor een te schrijven en door De Bezige Bij uit te geven boek over het werk van Mulisch; Cornets de Groot vertelt dit althans aan zijn vaste uitgever Bert Bakker.1 Van dat boek is het nooit gekomen, maar wel bevat Contraterrein negen opeenvolgende ‘Notities bij het werk van Harry Mulisch’. In een terugblik schrijft Cornets de Groot:

‘Wat Mulisch’ werk betreft: ik potte alles op, en kort voordat ik dan het spaarvarken aan scherven smeet (in Contraterrein, een titel die met Mulisch te maken heeft: ‘de tegenaarde’)…’2.

Zo levert Mulisch de eerste titelverklaring van deze bundel. In Voer voor psychologen beschrijft hij deze tegenaarde als datgene ‘wat de aarde wordt, wanneer een andere planeet op haar neerdaalt en zichzelf wordt – wanneer een kunstenaar zich ergens op haar oppervlakte binnenstebuiten keert’ (p. 51). Op haar beurt, kan men zeggen, is deze tegenaarde afgeleid van het begrip antimaterie, dat in het Engels ook wel met de term contraterrene wordt aangeduid.

Omslag van een aflevering van het tijdschrift 'Kentering', 1968.
Omslag van een aflevering van het tijdschrift ‘Kentering’, 1968.

Bij uitbreiding kan gezegd worden dat de titel het object aanduidt van Cornets de Groots gehele oeuvre, getuige de volgende overweging:

‘Een mens – een dichter, een lezer – heeft aan de fysische wereld deel. Maar tussen hem en de wereld bevindt zich een ruimte van niet-stoffelijke aard, die niet van deze wereld is, maar die hij vult: met gebed, magie, dagdroom, muziek – en ook met schrijven, lezen, als hij daar tijd voor overhoudt. Zo’n ruimte, eenmaal gevuld, doet zich aan de beschouwer ervan ‘als wereld’ voor. Maar ze vertoont van die wereld alleen die kanten die niet van deze wereld zijn: die van de tegenaarde, die kontraterrein zijn. Het is een wereld waarvan de invloed op de realiteit niet onderschat kan worden, en die dan ook om die reden niet van de realiteit valt los te maken, al was het alleen maar omdat de psychische energie van een mens zich in belangrijke mate op die ruimte richt. Ik zeg dus: niet hier in de wereld, noch hier op het papier vallen woord en ding samen, maar ginds in die open ruimte, waarheen de tekst verwijst als naar een realiteit – al is die realiteit van déze ruimte en deze tijd bevrijd.’ (Intieme optiek, p. 26).

Niet van deze ruimte en tijd bevrijd, helaas, was de werdegang van het typoscript voordat Nijgh & Van Ditmar het in 1971 eindelijk in het licht gaf. De ironie wil dat Cornets de Groot juist veel moeite had gedaan om Bert Bakker, de uitgever van zijn eerste vier essaybundels, af te laten zien van diens ‘recht van optie’.3 Wanneer Bakker in januari 1969 eindelijk toestemt en Cornets de Groot het zeven jaar eerder geanticipeerde boek bij De Bezige Bij inlevert, krijgt hij het lid op de neus. Aan zijn vriend Wim Meeuws schrijft hij: ‘Ik heb ’t idee steeds verder geïsoleerd te raken: Bert Bakker gaf eindelijk z’n fiat aan ’t plan m’n boek bij de Bij uit te geven en die stuurde de hele zaak binnen een week terug.’

Op 3 maart 1970, ruim een jaar later, en een half jaar na Bert Bakkers dood, probeert hij het bij uitgeverij Bruna, maar die wijst het idee, na een eerste welwillende reactie, ten slotte af: ‘Er zijn enkele hoogtepunten in het boek, met name het amusante slotstuk, maar als geheel komt ons Contraterrein niet systematisch en duidelijk genoeg voor om deze bundeling te motiveren’.4 Hieruit blijkt dat de structuur van het boek niet vanaf het begin heeft vast gestaan, en mogelijk verschillende keren is omgegooid: het ‘amusante slotstuk’ kan namelijk alleen duiden op het eerder afzonderlijk uitgegeven Een wijze van lev/zen, dat niettemin in de uiteindelijke uitgave aan de aan Mulisch gewijde slothoofdstukken voorafgaat. Toch is Cornets de Groot, wanneer de bundel in de nazomer van 1971 dan eindelijk verschijnt, niet tevreden over het resultaat. In een begeleidend briefje aan dichter Arie van den Berg, aan wie hij de bundel cadeau doet, schrijft hij: ‘Contraterrein, weer zo’n bundel essays, ik vermoed dat dit de laatste bundeling is in deze vorm, want in de toekomst doe ik ’t anders. Nijgh was te beroerd me de laatste drukproef zelf te laten corrigeren, – met fataal gevolg, zoals je zult zien. Enfin, mijn eigen belangstelling is voor dit soort werk sterk gedaald; gelaten wacht ik de afbraakkritieken maar weer af.’

Het ‘fatale gevolg’ heeft betrekking op talloze zet- en drukfouten, die de bijvoeging van een errata-velletje noodzakelijk maakten. Hoewel Nijgh & Van Ditmar tot in de jaren tachtig Cornets de Groots uitgever zou blijven, maakt deze eerste proeve van hun samenwerking geen gelukkige indruk. Zo merkt de flaptekst onder meer op dat Cornets de Groot ‘andere wetenschappen in zijn literaire studies betrekt, o.a. de astrologie, de kosmische metafysica, enz.’

Men kan zich licht Cornets de Groot teleurstelling voorstellen, ondanks de door Cor Stutvoet genomen foto die onder deze liefdeloze tekst prijkt. Want wat hier als ‘kosmische metafysica’ wordt aangeduid betrof niets minder dan Cornets de Groots systeem van de ‘kosmische metafoor’, zijn in Bikini ontworpen instrument om de band die een schrijver ziet tussen zichzelf en het heelal – anders gezegd, de manier waarop hij zichzelf gesitueerd ziet in de wereld en de werkelijkheid – op het spoor te komen. Een hoogst oorspronkelijke vondst dus, die nimmer navolging kreeg, en waarvan Cornets de Groot in deze vijfde bundel ten slotte in passende bewoordingen afscheid nam:

Planeten en een zwevende Cornets de Groot, thuis op de Denneweg in Den Haag, 1960.
Planeten en een zwevende Cornets de Groot, thuis op de Denneweg in Den Haag, 1960.

‘Ik noemde dit schema in een flits van onwetenschappelijk maar diep inzicht, dat mij, buiten alle systemen en verstand om, ja, dank zij mijn methode die helaas nonexistent is, niet zelden deelachtig wordt, de Kosmische metafoor, kortweg: de KM. [] In ieder stukje van De zevensprong en Labirinteek, in de belangrijkste essays uit De open ruimte bracht ik de KM te pas en te onpas te pas, en liet zien dat dit schema niet van vandaag [] of gisteren [] was, maar altijd al functioneerde in belangwekkende literatuur, en dat het fysische wereldbeeld daarbij een inspirerende rol kan spelen. [] [Het is] het centrum vanwaar uit zowel de persoonlijkheid als het werk wordt gevoed – of uitgehongerd. Maar ja, dat is weer zo’n particulier oordeel van het alleranti-intellectualistisch-te allooi! We doen er daarom verstandig aan [deze] opvattingen met de grootste reserve te bekijken. Iedere gek heeft wel eens een geniale flits, nietwaar? En bovendien, wat weten wij, lettervreters en literaten, nou eigenlijk helemaal van de ziel?’5

Ten slotte valt Contraterrein in drie delen uiteen – maar dat zijn niet de delen die ons door de inhoudsopgave worden voorgehouden. Evenmin is het waar, dat de inhoud niet door een Verwey-achtige Idee bij elkaar wordt gehouden, zoals het voorwoord wil. Veel meer dan een boek over Mulisch, of over de scabreuze 18e eeuw van Een wijze van lev/zen, lijkt zich in de hoofdstukken die aan die beide delen voorafgaan inderdaad een elementaire beweging af te spelen, – een die zijn beginpunt zoekt in een wereld van de fantasie, en zijn eindpunt vindt in het impressionistische hart van dit ‘buiten tekst, ik en wereld gelegen rijk, waarin men nederdaalt om tekst, ik en wereld van hun algemeenheid te verlossen.’


  1. Zie Brief 11 aan Bert Bakker. []
  2. De kunst van het falen, p. 20 []
  3. Zie Brief 58 e.v. aan Bert Bakker. []
  4. Zie de correspondentie met P. Hagers van uitgeverij Bruna. []
  5. Het impressionistische hart, p. 65-66. []

Plaats een reactie