Notities bij werk van Harry Mulisch VIII

 

Bron: R.A. Cornets de Groot, Contraterrein, Nijgh & Van Ditmar, ‘s Gravenhage, Rotterdam, 1971, p. 154-156.
Over: Harry Mulisch, tweelingenmotief, Laurel & Hardy.

[p. 154]

Tweelingen komen bij Mulisch niet altijd voor, maar toch wel zo vaak dat het zijn lezers op moet vallen. Ik noem als voorbeelden:
De tweeling in het verhaal ‘Keuring’ uit De versierde mens;
de ik-figuur en zijn vriend Hein in het achtste Vandaag uit Voer;
de onzichtbare getuige en Van Andel uit Chantage op het leven;
de naar binnen geslagen tweeling in Eichmann, van wie Mulisch een gefotografeerd portret construeerde: de beul en de getuige en ten slotte Schneiderhahn en Corinth uit Het stenen bruidsbed; stellig vergeet ik er nog een paar, maar die komen zo wel op de proppen. Nog in het jaar van ‘Keuring’ (1953) schreef Mulisch immers zijn essay Stan Laurel en Oliver Hardy, en om het tweelingmotief te behandelen lijkt het mij het beste dat ik van dit essay uitga: daar staat het essentiële in.
Van dit opstel vertelt de schrijver dat het pas in 1955 (door de redactie van Kroniek voor kunst en cultuur) werd geaccepteerd. Er staan dan ook een paar dingen in die toen kennelijk tegen het zere been waren van filmestheten. Allereerst is daar de vergelijking van het komisch duo met Charlie Chaplin – een vergelijking die in het nadeel van de laatste uitvalt.
Tegen het menselijke in Chaplin tekent de schrijver protest aan. Wat zich in deze filmartiest voltrekt, is ‘menselijkheid’, ‘gebrokenheid’ – een innerlijk proces dat meelij wekt, vage gevoelens, een rommeltje aan emoties. Chaplin is tragisch. Maar Laurel en Hardy zijn het tegendeel van tragisch. Zij zijn dan ook geen mensen. ‘Samen vormen

[p. 155]

zij een mens’, zegt Mulisch, en men hoeft maar aan Eichmann te denken om de bedoeling van die uitspraak te doorgronden.
Van Chaplin zijn we nooit zeker: zijn gevoelens, zijn gedrag – wat weten we ervan? Hoe krijgen we ooit volstrekte zekerheid dat we niet door de man worden bedot? Ik ben alleen zeker van mijn gevoelens als de vertolking ervan me ervan overtuigt, dat ik ze heb.
Mulisch’ mensen hebben (bijna) nooit gevoelens; ze ‘bestaan’ nauwelijks. Overvalt ze een gevoel dan uiten ze dat onmiddellijk in ideomotorische bewegingen of automatische articulaties (Gustaaf Nagelhout). Van een waanzinnige zijn ze nauwelijks te onderscheiden. Van een waanzinnige te onderscheiden zijn Laurel en Hardy evenmin. Als ware alchemisten weten zij dat een innerlijk proces alleen dan bevredigend verloopt, wanneer er een uitwendige parallel voor aanwijsbaar is. Hardy rammelt Laurel af: de morele nederlaag is afgekocht. Onze lach om deze twee bevrijdt; die om Chaplin bezorgt ons een kwaad geweten. Bij de laatste voelen we ons een hulpeloze, halfbedrogen biechtvader. Bij Laurel en Hardy hebben we zelfs geen weet van zo iets als een innerlijk proces. Vandaar dat Mulisch zeggen kan, dat ‘Hardy’s aanwezigheid bestaat uit een gigantische, moordende afwezigheid’.

Mulisch leidt uit de films die hij van Laurel en Hardy zag af, dat Laurel in geestelijk en lichamelijk opzicht Hardy verre overtreft, maar dat hij zich niettemin voortdurend schikt naar deze volkomen nul, die altijd de baas speelt. Die menselijke afwezigheid, dat volstrekte helemaal niets zijn, dat is het wat Mulisch altijd geïmponeerd heeft, sinds Bram Vingerling en diens steen der wijzen. In de slotregels van zijn essay wordt die afwezigheid dan ook domweg en terecht vereenzelvigd met De Steen.
Na dit stukje chemische theorie zal ik me maar niet meer schamen voor de nuchterheidsprofeten waardoor ons land zo langzaamaan bevolkt dreigt te worden. Niets is tenslotte zo bezopen als bezeten te zijn door de dwangidee tot elke prijs nuchter te moeten zijn. Laat ik mijn lezer daarom maar eens verrassen met het volgende, magische, vierkant:

[p. 156]

  HARDY LAUREL
  A B
I EEN VOLKOMEN NUL GEESTELIJK EN LICHAMELIJK OVERWICHT
II EEN PERSOONLIJKHEID GEBREK AAN PERSOONLIJKHEID

De kwaliteiten die in dit vierkant aan Laurel en Hardy worden toegeschreven zijn afkomstig van Mulisch; alleen de rangschikking ervan in een magisch vierkant is van mij.

Het gaat natuurlijk om de toepassing.
Bekijk dus de kolom Hardy: een volkomen nul, met een grote dosis geldingsdrang.
Bekijk de kolom Laurel: een intelligent, gezond iemand, die zich schikt naar zijn mindere.
Bekijk ook de kolommen in horizontale richting: wat de een ontbreekt, vult de ander aan: ‘samen vormen ze een mens’.
Maar teneinde het vierkant magisch te doen zijn, moeten we ook diagonaalsgewijs een evenwicht vinden! Wanneer Laurel op zijn best is (de kwaliteiten in vak B 1 treden in werking), heeft Hardy nog altijd iets meer geldingsdrang dan hij (vak A II), bij manifestatie waarvan het ergste te vrezen valt. Wanneer Hardy zich een volkomen nul betoont (vak A I) beschikt Laurel niet over de hoeveelheid persoonlijkheid, nodig om ook maar de geringste moeilijkheid het hoofd te bieden (vak B II).
Het schema toont duidelijk dat de normale verhoudingen – de ‘horizontale’ – zelden aan bod komen in de films. Pas bij de kruisgewijze verhoudingen blijkt Hardy een menselijke afwezigheid, maar op voorwaarde dat Laurel zichzelf verloochent (B I – A II) of machteloos is (B II – A I): ‘Laurel is voorwaarde.’ Misschien is ook van de andere tweelingen zo’n schema op te stellen: ze zullen dit stel wel niet ver ontlopen. Maar in ieder geval zijn het deze diagonale verhoudingen die de absurditeit pas scheppen, de afwezigheid, de steen, het niets. Een absurditeit, zegt Mulisch, kosmisch van allure en waar je alleen nog maar om lachen kunt.

 

Plaats een reactie