Recensies van ‘Contraterrein’

 

Bronnen: Bronnen: Literom, BNTL, Picarta, knipselarchief van de auteur.
Diverse auteurs.

[Geen titel]

Jan van der Vegt

Prisma – Lectuurvoorlichting, 16 november 1971.

Cornets de Groot is een merkwaardig auteur. De idee, zegt hij zelf, vormt hij zich al schrijvend en dat kan hem tot een ware essayist maken. Het aplomb van zijn uitspraken vormt echter de keerzijde van de medaille. Zijn geschriften vertonen soms een niet geringe pretentie. Zo kan hij boeiend èn irritant zijn. Hij kan in één roekeloos gebaar Gorter en Poot naast elkaar zetten of zich nauwgezet met de interpretatie van Achterbergs poëzie bezighouden (en dan niet met de schrale close-readingmethode), het beste stuk uit deze bundel. Zowel aardig als dubieus is zijn poging om Langendijk, Poot en Rhijnvis Feith te laten herleven in een stuk dat toch grotendeels Cornets de Groot is. Kortom, één voortdurende paradox, met een irrationeel oplosmiddel uit kosmische metafysica1 op de plank. Met alle risiko’s van dien.

De essays over Achterberg en Mulisch doen het meeste recht aan de behandelde auteurs. Overigens lijken de essays veel op vuurwerk: je kijkt gefascineerd naar de schittering en daarna is het snel weer donker. Maar hij wil ook niets anders.


[Geen titel]

[Anoniem]

Dagblad de Stem, 19 november 1971.

R.A. Cornets de Groot is behalve veelschrijver ook een witte raaf in de Nederlandse literatuurkritiek. Behalve de terechte en onrechtvaardige verwijten, die dit “zijn” oplevert, moet je na het lezen van de essaybundel Contraterrein weer vaststellen2 dat hij op boeiende wijze de verschijnselen onder de literaire hemel volgt en analyseert. Juist het feit, dat hij zich niet vastpint op het “zuiver” literair puzzelwerk maar er voortdurend ook andere denk-disciplines bij betrekt, geeft een bredere context aan zijn beschouwingen. Deze bundel bevat een aantal artikelen die merendeels reeds eerder verschenen in allerlei tijdschriften, gedurende de laatste vier jaar. Gorter, Achterberg, Rhijnvis Feith, W.F. Hermans, Vestdijk en Mulisch zijn de auteurs, die een auteur tegenover zich vinden met een doorprikkend vermogen. Ik denk dat bijvoorbeeld middelbare school-leerlingen hieraan wel eens plezier zouden kunnen beleven.3


Achterberg als groot wild

Pim Lukkenaer

Vrij Nederland, 5 december 1972.

R.A. Cornets de Groot heeft bij Nijgh en Van Ditmar een essayboek uitgegeven met de titel Contraterrein. Eén van de artikelen heet Achterberg als hermetist en tot dat opstel beperk ik me in deze boekbespreking: het lijkt me genoeg. Als lijdend voorwerp heeft zijn stuk Achterbergs bundel Spel van de wilde jacht. Ik zal mijn indrukken van de gedichtencyclus naast die van Cornets leggen. Spel is los van het Verzameld werk in een uitgave van Querido te koop.

Wie eerder wat van Cornets de Groot heeft gelezen, weet welk instrumentarium deze “grote essayist” (flaptekst) hanteert bij het onderzoek van literaire uitingen. Voor wie het nog niet wist eerst een citaat (wie het onleesbaar vindt kan een alinea overslaan):

“De individuatie veronderstelt nl. een zelfverwekking: een zoon die zijn vader is (die bij die verwekking de rol van de vader speelt, en dus de échte vader uitschakelt) en die derhalve zijn eigen moeder huwt, om zijn mutatie van ‘ik’ tot ‘zelf’ mogelijk te maken. In de alchimie worden, zoals men weet, ter verbeelding van dit proces twee stoffen, de koning en de koningin genaamd, doodgekookt in een chemisch huwelijk, waarvan de vrucht als hermafrodiet wordt voorgesteld.”

Ook Achterberg is volgens Cornets de Groot bezig geweest, in de geheimtaal van zijn gedichten mededelingen te doen over zijn (de term is van Jung) individuatieproces, dat wil zeggen de ontplooiing van zijn Zelf. Nog altijd volgens Cornets verstrekt hij deze mededelingen in het jargon van de middeleeuwse alchimisten. Wie nog niet wist, dat Cornets alle letterkundige produkten waar hij de hand op kan leggen met ditzelfde ontleedmes te lijf gaat, kijkt hiervan op. Hij begint gespannen te lezen. Staat niet in het voorwoord van Contraterrein de volgende uitspraak: “Ik heb nu eenmaal niet eerst een idee om vervolgens de plicht op me te nemen die uit te schrijven. In tegenstelling met Albert Verwey komt bij mij het idee pas met het schrift”… “Ik ga gewoon op weg, en vind”? (de overgang van de naar het idee beschouwe men als een charmante onzorgvuldigheid).

Zo, er worden dus vondsten gedaan. Al schrijvend. Zonder vooroordeel. We zullen even kijken wat voor nieuwe dingen hij vond.

Wat is Spel van de wilde jacht volgens Cornets de Groot? Het is, zegt hij op bladzijde vijfentwintig, een “duidelijk voorbeeld van reekspoëzie” en “van dit soort poëzie was het de bedoeling, dat men de gedichten waardeerde als schakels in een keten, en niet las als ‘op zichzelf staand’ gedicht”.
Vier bladzijden verder ‘ontdekt’ Cornets de tegenovergestelde opvatting: “duidelijk is, dat ieder gedicht losmaakbaar moet zijn uit de reeks waar het in voorkomt, en dat het dus ook op zichzelf te genieten moet zijn en getoetst moet kunnen worden aan kenmerken die het in formeel en materieel opzicht in zichzelf draagt.”

Wat moeten we met die tegenstelling aan? Natuurlijk de twee opvattingen tot een synthese brengen. Dat gebeurt enkele zinnen verder: “De samenhang der gedichten onderling mag een willekeurig gekozen gedicht pas in de richting van bepaalde interpretaties brengen, nadat alle interpretaties die het gedicht zelf aan de hand deed, naar hun waarde zijn geschat.”

Was dat de enig mogelijke synthese? Cornets de Groot kiest het afzonderlijke gedicht als startpunt. Die keuze presenteert hij als de enig mogelijke. Ik vraag me af of je bij de interpretatie van een cyclus niet beter uit kunt gaan van de samenhang, van de cyclus als geheel. Dat kan heel wat misverstand bij het lezen van de gedichten apart voorkomen, duisterheden verhelderen. Maar ja, als je met Cornets van mening bent (pagina 29) “Niet zelden is trouwens het duistere van poëzie de grootste charme”, dan kun je het licht van je gezond verstand maar beter onder de korenmaat houden.
Een naar mijn mening zwakke bewijsvoering leidt Cornets vervolgens tot de conclusie, dat Achterberg deze bundel heeft gezien als zijn meesterproef als rederijker. Ook de rederijker schreef een ‘spel’ als hij de andere vormen onder de knie had. Met de benaming ‘spel’ doet Cornets verder niets. Hij moet op weg naar zijn hobbelpaard, de alchimie, en heeft geen tijd voor een analyse van de toneel-vorm van deze reeks gedichten. Iemand zo occult als hij had anders leuke kabbalistische vondsten kunnen doen. Hoe is de spreiding van de aantallen gedichten over de drie bedrijven, met voorspel, tussenspelen, naspel en sotternie? 1-17-1-5-1-17-1. Een symmetrische opbouw van ondeelbare getallen.

Ik zal de rest van het essay in vier citaten samenvatten: I (pagina 28): “Spel van de wilde jacht werd het roddelverhaal van de landheer over lieden uit zijn naaste omgeving en een scheldpartij op de overheid en haar instanties”… Wat kan iemand bewegen te denken dat deze bundel gekarakteriseerd kan worden met het etiket roddelverhaal? Cornets moet zich in de bundel vergist hebben.

Citaat II (pagina 30): “Enkele critici hebben er terecht op gewezen, dat de wilde jacht het leger der afgestorven zielen is, die in de twaalf nachten door de open ruimte trekken”… “van de Achterbergse optiek uit gezien, is de jachtopziener” (zie het hierbij afgedrukte gedicht) “de wilde jager zelf: de dood.”
Ik zou graag de argumenten horen van deze ‘enkele critici’. Voor mij is het koffiedik, een loze bewering. Maar ik weet: je moet wát beweren in een ‘essay’. Bewijzen hoef je gelukkig niets. Het essay is een kunstvorm.

Citaat III (pagina 30). Cornets vraagt zich hier af, waarom de dichter in het gedicht Jachtopziener “het rijmschema van het octaaf afbreekt (in vers 7) en waarom hij in vers 9 op het slotwoord van het zevende vers rijmt. Gewoonlijk ontstaat na de achtste regel immers een breuk op de tot dan toe gebruikte klanken! Dat Achterberg zich van deze gewoonte niets aan trekt en integendeel met ’telt’ op ‘ontsteld’ rijmt, betekent”…”dat er tussen die twee woorden een relatie bestaat in dit gedicht”…
Dat klinkt geleerd. Een rijmenteller, een poëtaster, een deskundige. Even controleren. Lees, lezer. Niet Cornets, maar Achterberg. Rijmt ‘ontsteld’ op ’tel’ (want dat staat er?) Nee! Het rijmschema (even schoolmeesteren) is: ABAC-ACBA-DEFFED. Bijna regelmatig. De enige kleine afwijking van die regelmaat is, dat rood wild (met i) rijmt op ontsteld (met e).

Citaat IV (pagina 31). Nadat Cornets heeft gezegd, dat er een relatie moet bestaan tussen die zo bijzonder rijmende woorden ’telt’ en ‘ontsteld’ (zoiets kómt in poëzie voor, dat is het geniepige) concludeert hij: “Er is er dikwijls een meer dan ik tel betekent: ‘onder mijn ‘jacht’ bevindt er zich een op illegale wijze” – dát ontstelt de landheer (en vandaar dat rijm), ook de dichter Achterberg, die er al eerder een te kort kwam, en dat brengt de jachtopziener in verlegenheid.”
Zijn er echt nog lezers van literatuur zo primitief dat ze Cornets volgen als hij in dit citaat kortsluit van de hoofdfiguur uit een gedicht naar “de dichter Achterberg, die er al eerder een te kort kwam”?
Intussen is onze essayeur via de kleuren rood, zwart en wit (er komen heel wat andere voor, maar die vallen buiten zijn waarnemingsvermogen) bij zijn mythomanie beland, waar we hem al gauw een lege vogelkooi tot alchimistische homunculus zien omtoveren. Eenmaal thuis in zijn contraterrein is hij door geen tegenbewijs meer te storen.

Wat is het Spel van de wilde jacht wèl? Wat is de wilde jacht? Zie het gedicht Huisbewaarder: “Grauw en geel / beschimmelt in de hal het tafereel / ‘de wilde jacht’ waarover ik het had.”
Heeft de bundel misschien als inspiratiepunt een schilderij? En wat staat daar op? “Waarover ik het had , schrijft Achterberg. Wáár had hij het er over? In het gedicht Diana: “Diana joeg / over het doek achter de meute aan.” Diana-Artemis komt verderop in de cyclus naast haar leermester Orion als jager voor.

Tweede observatie. Wie zijn de hoofdfiguren in de bundel? Een ik en een u. Hoe zijn die nader te omschrijven? De ik in de meeste gedichten is een adellijk landheer, een baron, familie van Van Schaffelaar. Plaats van handeling in de dramatische opbouw van het Spel zijn achtereenvolgens zijn kasteel, het bijbehorend bos en de buitenwereld, waarheen de baron, failliet, de wijk neemt.
En de u? Niet ongewoon voor een figuur van Achterberg is, dat de landheer zich bezighoudt met een dode geliefde. Wel heeft de baron iets vreemds met haar uitgehaald: hij heeft haar overgeplant uit de wereld van zijn gedichten naar de bossen van zijn kasteel: “Ik heb u in de bossen teruggebracht, / wild van de dood uit mijn gedicht vandaan”, lezen we in Reservaat. Nog vreemder: deze transplantatie vindt weer binnen een dichtbundel plaats, al doet die bundel alsof hij een ‘spel’ is.
In de bossen spookt zij rond, ook door de jachtopziener opgemerkt. In een of andere gedaante komen we haar in de meeste gedichten van de reeks tegen.

Een laatste woord over Cornets de Groot. Zijn interpretatie rammelt aan alle kanten. Zijn uitspraken lijken soms op het eerste gezicht interessant, maar zij kunnen niet tegen de werkelijkheid. Misschien heeft Cornets niet de pretentie iets anders dan kunst te bedrijven. Dan heb ik weer eens met eens met een kanon op een mug geschoten. Want kunst is leugen, dat weten we allemaal.

Jachtopziener

Ik kwam in ’t park de jachtopziener tegen
en vroeg hem naar de stand van het roodwild
Hij draaide er om heen en trok verlegen
met een schoenpunt raadsels in het grint

Ik was hem sinds zijn aanstelling genegen
en hij mij wederkerig goedgezind
Waarom werd ik opeens geheel ontsteld
of hij reeds maanden iets had doodgezwegen?

Er is er dikwijls één meer dan ik tel,
zei hij bezorgd en keek me in de ogen
Waanzin en waarheid lagen in de zijne
voortdurend voor elkander te verschijnen.
De bomen stonde naar ons toegebogen
Toen klonk ginds op het huis de etensbel.

Gerrit Achterberg


[Geen titel]

Ht4

Dagblad van het Oosten, 17 december 1971.

Cornets de Groot heeft in dit boek een aantal essays bijeengebracht over Gerrit Achterberg, Rhijnvis Feith, W.F. Hermans, Simon Vestdijk en Harry Mulisch.

De Groots essays zijn niet zo erg gemakkelijk te lezen. Dat blijkt al uit zijn inleiding, die voor ons gevoel moeizaam tot stand is gekomen. De Groot heeft iets van de filosoof Foucault, buiten zich zelf treden, van buitenaf staan kijken hoe hij het zelf doet.

Neem bijvoorbeeld het essay Een wijze van leven (lezen), waarin hij op smakelijke wijze – daar niet van – een aantal begrippen en woorden behandelt door ze om en om te draaien, door er mee te jongleren, er mee te spelen, ze op te werpen, te kneden en opnieuw te beschouwen om daar tussendoor duidelijk aan te geven wat hij aan het zoeken is. De fragmenten van zijn reisverhaal zijn niet onaardig, maar hier en daar wat gezocht, te veel op zoek naar die maan met de drie tuiten.

Boeiend zijn de negen notities over het werk van Harry Mulisch, waarbij de notitie over het Eichman-boek van Mulisch uitstekend is.

Contraterrein is voor liefhebbers van essays zeker de moeite waard. Eén opmerking moet ons wel van het hart. Het boek is slecht gecorrigeerd en daarom moesten wij eerst beginnen aan de hand van een gestencild papiertje alle verkeerde regels er uit te halen en andere te verbeteren.5


[Geen titel]

Wim Hazeu

Literama, NCRV, 6e jrg. nr. 33. Uitzending 20 december 1971, 22.40 – 23.00 uur.

Radiokroniek over boeken, schrijvers en toneel, onder redaktie van Wim Hazeu en Wim Ramaker.
In deze aflevering o.a. met bijdragen van en over Harry Mulisch, R.A. Cornets de Groot, Otto Dijk en Jacques Benoit.

Bij uitgeverij Nijgh & Van Ditmar verscheen de essaybundel Contraterrein van R.A. Cornets de Groot.
Het is niet de eerste bundel van Cornets de Groot. Eerder publiceerde hij bundels als De zevensprong, De open ruimte, Labirinteek en De chaos en de volheid. Dat laatste boek is geheel gewijd aan Vestdijk. In Contraterrein zijn beschouwingen samengebracht over o.a. Poot, Rhijnvis Feith, Herman Gorter, Gerrit Achterberg, W.F. Hermans, Vestdijk en Harry Mulisch. Een essaybundel is, vooral als de onderwerpen louter de literatuur betreffen, een moeilijk verkoopbaar produkt.
We hopen dat deze regel niet opgaat voor Contraterrein van Cornets de Groot. Deze essayist is er namelijk in geslaagd om literaire figuren en boeken op een boeiende wijze te belichten, zodanig, dat de leraar, de leerling, de student en de in schrijvers geïnteresseerde, dichter bij deze schrijvers kunnen komen. Cornets de Groot is geen “close reader”, hij benadert zijn onderwerpen van diverse kanten. Hij is in de studio voor Literama en Wim Hazeu spreekt met hem.

(GESPREK CORNETS DE GROOT-HAZEU)


[Geen titel]

Drs. J.G. Heymans

Nederlandse Bibliotheekdienst, december 1971.

Dit boek bevat een bundel essays over vroegere (Hubertus Poot, Rhijnvis Feith, Herman Gorter) en latere schrijvers (Gerrit Achterberg, Simon Vestdijk, W.F. Hermans, Harry Mulisch). De schrijver aarzelt niet waar nodig een brug te slaan van de hedendaagse auteur naar de vroegere. Zijn beschouwingen staan soms in een wat vreemde relatie tot de protestantse theologie en zijn doortrokken van een astrologische en alchemistische gedachtengang. Naast de lakonieke manier van presentatie valt verder de provocerende houding op tegen de gevestigde, de akademisch gevormde beoefenaren van het vak der literatuurwetenschap. Het werk veronderstelt uitgesproken een bekendheid met de behandelde literatuur. Een register ontbreekt.


Contraterrein

[Anoniem]

Twentse en Asser Courant, december 1971.

Een grondig lezer is de essayist R.A. Cornets de Groot, een literair herkauwer in optima forma. Zijn nieuwste essaybundel Contraterrein toont dat maar weer eens aan. Aan de hand van het werk van Gerrit Achterberg, W.F. Hermans, Simon Vestdijk, Herman Gorter, Rhijnvis Feith en vooral Harry Mulisch heeft Cornets de Groot een verzameling opstellen geschreven, waarin hij als een mol wroet naar motieven, thema’s en parallellen en het is veel wat hij aldoende bovenbrengt.

Vooral Harry Mulisch wordt grondig uitgeplozen. Cornets de Groot besteedt aan deze auteur zo’n 53 pagina’s. Het blijkt dat Mulisch opvallend veel tweelingen in z’n werk doet.


Essaybundel van Cornets de Groot

[Anoniem]

Friesch Dagblad, december 1971.

Van de hand van de bekende criticus R. A. Cornets de Groot is een nieuwe essaybundel verschenen onder de titel Contraterrein. Hij beschouwt zijn essays als “papier, bedrukt, gebonden, voor een krats op de mark gebracht, niet voor de eeuwigheid bestemd, niet voor de geleerden, maar voor wie, evenals ik, leven van de schijn, een kort moment, in dienst van geen boek, geen schrijver, geen wetenschap, geen kunst, geen literatuur, geen ideologie, geen engagement, en zelfs geen geloof – tenzij dan dit aan het buiten tekst, ik en wereld gelegen rijk, waarin men nederdaalt om tekst, ik en wereld van hun algemeenheid te verlossen”. En daarmee – dat kunnen we gerust aannemen – bedoelt Cornets de Groot zijn “contraterrein”. Grappig is, dat de essayist in zijn voorwoord stelt, dat een essayist niet heeft te symboliseren. Deze visie wordt door de auteur zelf gelogenstraft. Trouwens, het technische hulpmiddel “symboliseren” is bij tijd en wijle en vaak regelmatig onontbeerlijk voor de essayist……

In het essay Het oude licht en het nieuwe geluid legt Cornets de Groot verband tussen een motief uit Gorters Mei en het gelijknamige gedicht van H.K. Poot. Dit is één der belangwekkendste, zo niet het belangrijkste essay in deze bundel. Bijzonder interessant zijn ook de “notities” bij het werk van Harry Mulisch. Aantrekkelijk in alle essays is, dat de auteur ook andere wetenschappen, zoals astrologie, kosmische metafysica e.d. in zijn literaire studies betrekt. Behalve de genoemde schrijvers en dichters heeft hij opstellen gewijd aan o.a. Gerrit Achterberg, Rhijnvis Feith, Herman Gorter, W.F. Hermans en Simon Vestdijk. De bundel is uitgegeven door Nijgh & Van Ditmar. De prijs is f 12,90.


[Geen titel]

[Anoniem]

De Spectator, 19 februari 1972.

Het “contraterrein”, waarop de kritiek van R.A. Cornets de Groot speelt, wordt door hemzelf bepaald als het “buiten tekst, ik en wereld gelegen rijk”. Zijn geschriften staan niet in dienst van schrijver, boek, wetenschap, kunst, ideologie of engagement. Zijn behandeling van Achterberg, Vestdijk en Mulisch is doordrenkt met psychologie, kosmologie, astrologie en vooral metafysica. Dus ook hier weer geen schrik alternatieven te bieden voor louter linguïstische en structurele benaderingswijzen. De evolutie, die het bekende Franse kritische tijdschrift Tel Quel de laatste jaren doormaakte, wijst er ook op dat de indringingsstrategie afhankelijk is van het literaire kunstwerk zelf.6


Essayist voor het sleutelgat

Kees Fens

De Volkskrant, 4 maart 1972.

Aan een door hemzelf zo niet bedachte dan toch benadrukte positie van indringer dankt R.A. Cornets de Groot in zijn jongste essaybundel Contraterrein, zijn inspiratie en zijn moed. Hij ziet zich werkzaam op andermans gebied, dat van de literatuurkundigen, de methodisten, de literatuurhistorici, een “schare vijanden”, waarvan het aantal naar zijn verwachting (en hoop) nog zal groeien. Hij wil er werken, want hij meent, met zijn middelen daar te kunnen zoeken wat de vakmensen niet eens aanwezig vermoeden. En als zij al iets vermoeden, zal beroepsvereniging hun het zoeken onmogelijk maken. Cornets de Groot is in elk geval een vrijbuiter onder de essayisten, al is het belang van de door hem behaalde buit vaak moeilijk te zien. En dat is zowel gevolg van zijn methode – hij legt de dingen niet uit, maar in – als van de uit die methode volgende wijze van schrijven: zijn zinnen zijn niet de weergave van zijn vondsten – als bij de uitleggers – maar zijn zelf de vondst. In dat opzicht is hij een pure essayist. En als zodanig bevecht hij ook het gelijk van de essayist op de vakman, al stelt hij dat gelijk daarmee ook veilig; hij schrijft zich in zijn eigenzinnigheid onschendbaar. Hij is een vrijbuiter met een vergunning van eigen hand.

In zijn voorwoord overwint Cornets de Groot zijn laatste aarzeling tot bundelen met een versregel van Bredero. En op bladzijde 103 moedigt hij zichzelf aan met een uitspraak van Jan Vos: “Laat ons van de kunsten der aaloude Dichters spreeken: wij hebben op Parnas, bij Apollo, school geleegen, en letters gegeeten.” Wat al meer is gebleken: voor Cornets de Groot is het literaire verleden levende werkelijkheid. Zijn literair beleven scheidt vandaag en eergisteren niet. Daardoor ook kan hij als essayist (niet als historicus) over het werk uit het verleden schrijven als gold het werk van vandaag. Oudere literatuur hoort bij hem thuis. In dat opzicht is hij bij ons uniek, al aarzelt hij niet die uniekheid uitdagend tegenover de vakmensen te tonen, zoals het citaat van Vos al kan bewijzen, en zeker de gewilde vormgeving van het stuk Een vorm van lezen,7 waarbij de auteur de “z” vervangbaar” stelt door de “v” en, als ik het goed lees, zelfs door niets; “leen” is dan het resultaat. Cornets de Groot verklaart hier Poot vanuit Feith en dat is op zich een kunststuk, dat te weinig belichting krijgt door de gekunsteldheid van het hele stuk, waarin de moedwil bijna vraagt om misverstand. Of Cornets de Groot hier theoretisch gelijk heeft, weet ik niet. Het zal voor hem ook niet ter zake doen; hij wil zijn essayistisch gelijk halen.

Als schrijver heeft hij een stukje terrein veroverd. En of de winst terecht is, is moeilijk uit te maken. Cornets de Groot werkt met zoveel verschillende middelen en vanuit zo verschillende gebieden, en dat alles tegelijk, dat hij nagenoeg ongrijpbaar is; hij is even moeilijk te beamen als te weerleggen. Of hij nu over Poot schrijft of over Mulisch. Je krijgt de indruk dat hij soms een grote vondst op de hielen zit, maar die net niet haalt. Zijn intuïtie lijkt mij groter dan zijn vermogen die intuïtie te toetsen. Herhaaldelijk ook verklaart hij een geheim, als een goochelaar die een truc verklaart in een nieuwe niet te verklaren truc.

Zijn kracht en zijn zwak zijn zijn vermogen tot symbooljagen en over die jacht weer in symbolentaal spreken. Soms weet hij echt te onthullen, vaak onthult hij symbolen uit zo verschillende gebieden en dat in één tekst, dat hij alleen nog als jager geloofwaardig is; nog vaker ziet hij symbolen waar de tekst een symbolische interpretatie ongeldig maakt. Dan is hij een meester van de zelf gelegde dubbele bodem, die hij daarna blootlegt. Heel wat soorten symbolen komen te voorschijn in een stukje als het volgende uit de negendelige reeks Notities bij het werk van Harry Mulisch. “Een ander motief is de zon, de alomtegenwoordige afwezige, die leven schept en vernietigt en die de aarde, moeder aarde, tiranniseert. Deze uitdrukking die op ongezochte wijze aan Freuds Oedipus herinnert, schept de mogelijkheid in de zon een vader-, in de aarde een moederbeeld te zien. We zagen al dat Dresden en Hella symbolen waren voor elkaar; aangezien Hella ook de moeder is van een jongetje van wie ze alleen maar een tandje heeft mogen we in haar ook een moederbeeld zien – voor Corinth, die een tandentrekker is. Maar de zon?
In de alchemie zijn de drie hoofdkleuren, zoals men zo langzamerhand wel weet, zwart, wit en rood. Opmerkelijk is dat in Het zwarte licht de zon zwart is; in Het stenen bruidsbed is de zon wit en wordt er ook met wit geassocieerd. (…) Het zwarte licht werd geschreven toen K.V.K. (Mulisch’ vader, F.) nog leefde; maar het kondigde zijn dood al aan. Het stenen bruidsbed werd geschreven toen de vader gestorven was, en de zon is er wit. Het zal er nog mee eindigen dat in een ander werk de zon rood zal zijn: zocht Mulisch niet het land op van de rijzende zon en daarna het rode Cuba?”

Zo laat zich Mulisch’ recente verdediging van de heersende spelling van de moedertaal ook als een oedipale zaak verklaren, en ieder kan dan soep en lepel verder symboliseren.

Op die wijze is geen boek meer veilig en wordt het lezen van gehelen, dat toch het uitgangspunt bij alle schrijven over literair werk moet zijn, verwaarloosd. Cornets de Groot verliest zich, ook bijvoorbeeld in zijn essay over Achterberg, in zoveel details, hij tilt van zoveel putjes dekseltjes op, dat je de straat niet meer ziet. Schreef hij bijvoorbeeld maar eens een uitvoerige studie over Het stenen bruidsbed, van de buitenkant naar binnen werkend, van geheel naar onderdelen. Nu geeft hij hopen details waarin – een nieuwe vorm van autonomie – het symbool zelfstandig lijkt geworden. (Zie ook zijn essay over Vestdijks Een alpenroman). Cornets de Groot is te vaak de essayist voor het sleutelgat waardoor hij dan nog vaak in een spiegel lijkt. Gooide hij de deur maar eens open.

Dat alles klinkt nogal negatief. Toch lijkt Cornets de Groot mij als essayist zo’n beetje onmisbaar; de uitlegger kan slachtoffer worden van zijn methode en daardoor verletteren, bij het gebrek aan verbeelding. Cornets de Groot schrijft achter een visioen aan, gedreven als weinigen en voorbeeldig belevend. Hij daagt uit niet zo zeer tot kritiek op zijn werk als tot kritiek op een bepaalde leeshouding. Hoe hij schrijft en van waaruit is dan belangrijker dan wat hij schrijft, al wordt het eerste ongeloofwaardig, wanneer de namen van opposanten op flauwe wijze worden verhaspeld, op het gemakkelijk haalbare niveau van bijvoorbeeld Cornets de Klein.


Kritieken

[Anoniem]

De Gooi en Eemlander, 13 maart 1972.

De Neerlandicus R.A. Cornets de Groot neemt een geheel eigen plaats in onder de essayisten. Zijn literaire kritieken getuigen van een brede belangstelling voor diverse wetenschappen. Wetenschappen, die hij laat meespelen in zijn visies over auteurs. In Contraterrein zijn dat Gerrit Achterberg, Rhijnvis Feith, Herman Gorter, W.F. Hermans, Simon Vestdijk en Harry Mulisch. Hun werken worden grondig onder de loep genomen. Cornets de Groots opstellen gaan over het totale beeld dat een schrijver bij hem heeft gevormd, aan de hand van zo niet alle, dan toch wel de meeste van hun literaire produkten. De boeken worden met elkaar vergeleken, aan de hand waarvan de schrijver wordt ontleed. Een boeiende ervaring!


[Geen titel]

Clem Schouwenaars

BRT, rubriek Wereld van het boek, 7 april 1972.

Contraterrein is een bundel opstellen, van de hand van de bekende essayist Cornets de Groot. Het boek werd onlangs uitgegeven bij Nijgh & Van Ditmar. R.A. Cornets de Groot neemt een aparte plaats in onder de essayisten, omdat hij, naast zijn kennis als neerlandicus, ook andere wetenschappen in zijn literaire studies betrekt, o.a. de astrologie, de kosmische metafysica enz. Deze aspecten komen andermaal duidelijk naar voor in dit laatste werk: Contraterrein.

Het bestaat uit de ontleding van en beschouwingen over een aantal letterkundige werken en persoonlijkheden, zowel van vroeger als van nu.

Zo trekt hij in Het oude licht en het nieuwe geluid een parallel tussen de Mei van Gorter, en het gedicht Mei van Poot. Ondertussen wijst hij nog op gelijkenissen of contrasten met werk van Van Alphen en Vestdijk. Na enkele korte bedenkingen over W.F. Hermans, volgt dan een uitgebreider stuk over Achterberg als hermetist. Dus ook bij Cornets de Groot duikt de intrigerende figuur van Gerrit Achterberg weer op, en worden wij, nauwelijks een paar weken na het lezen van het essay van Martien de Jong, andermaal met deze dichter geconfronteerd. De Groot gaat echter in hoofdzaak op zoek naar de symboliek in deze poëzie.

Symboliek achterhaalt hij ook in het verhaal Een Alpenroman van Simon Vestdijk, waarvan het vrouwelijk hoofdpersonage analogieën vertoont met de Maria-figuur. Zodoende wordt ook van de andere personages onderzocht in hoeverre zij bijvoorbeeld de Jozef- of Jezusfiguur symboliseren. Een bijzonder geestig stuk is Een wijze van Lezen of Een wijze van Leven. Hier mengt hij een eigen verhaal door elkaar met aantekeningen over het werk van Rhijnvis Feith. Het eigen verhaal zie ik vooral als een persiflage op de pornografie. De sensuele situaties erin worden geweldig aangedikt en de schuttingwoorden en krasse uitdrukkingen zijn er zo maar in opgestapeld. Dit dan in contrast met de zoeterige en tranerige stijl van Rhijnvis Feith, waarin Cornets de Groot toch andermaal duidelijke erotische symbolen ontdekt.

Het slotgedeelte van de bundel is m.i. het belangrijkste. Het bestaat uit negen Notities bij het werk ven Harry Mulisch. Hierin wordt gezocht naar de achtergronden van de motieven en themata die bepalend zijn voor de geschriften van deze auteur.

Contraterrein is zodoende een bundel geworden, die verhelderend werkt en een dieper inzicht brengt in de behandelde geschriften. Cornets de Groot geeft dan ook blijk van een bijzonder scherpe kijk op inhoud en constructie van allerlei werken, van zeer uiteenlopende aard. Hij is een typisch onderzoeker, maar soms ook een speurder, waarvan wij niet zo maar aanvaarden dat hij het juiste spoor volgt. Zijn bekommernis tot Hineininterpretieren leidt soms tot een zeker exces, en dan klinken zijn stellingen niet meer zo geloofwaardig. Soms krijgen wij de indruk dat hij zelf een stelling poneert, en dàn op zoek gaat in een bepaald werk om de juistheid daarvan aan te tonen, in plaats van uit het werk zelf te vertrekken.

Deze overdréven interpretatiezucht komt echter maar sporadisch voor, en verhindert niet dat Contraterrein inderdaad een zeer interessant werk geworden is, interessant zelfs méde door die enkele schaduwzijde.

Cornets de Groot bewijst er andermaal mee dat hij tot de weinigen behoort die het essay – altijd beschouwd als een droog genre – tot vlot leesbare teksten weten om te werken. Dit is op zichzelf reeds een groot winstpunt. Het is immers niet zo gemakkelijk om het leerzame ook leesbaar voor te stellen, vooral niet als het over specialisatie-werk gaat. Cornets de Groot is daar voortreffelijk in geslaagd.


[Geen titel]

H. Doedens

De Vacature, 30 mei 1972.

Cornets de Groot: De open ruimte, De zevensprong en Labirinteek komt deze essayist met een nieuwe bundel: Contraterrein. Hij beoefent de kritiek als een kunst die hij een eigen terrein toewijst, een terrein in de kunst vanwaar hij de nevengebieden bestrijkt, niet in kwaadwillige zin, maar voor de hygiëne.Hij wijdt b.v. aan de gedichten van Poot en de roman Julia van Rhijnvis Feith een studie in novellevorm, waarin hij het versluierde liefdesspel van die tijd laat uitkomen. Hij doet het op hachelijke wijze, er meer intuïtief dan wetenschappelijk (met verwijzing naar tekst en vindplaats) waardoor gedegen wetenschapsmensen de kans krijgen hem op de vingers te tikken.

Dr. W. Blok heeft het ergens gedaan. Het opstel Achterberg als hermetist in deze bundel lokte een kritiek uit van Pim Lukkenaer (in Vrij Nederland van 5 febr. 1972). Cornets de Groot schrijft met een grote kennis van de literatuur èn van de occulte schriftbeoefening; met een aanvoelingsvermogen die hem soms treffende karakteristieken in de pen geeft.

Harry Mulisch, voor wiens werk hij grote bewondering heeft (blijkens de ruim 50 blz. notities bij diens werk, die hij hier heeft opgenomen) typeert hij als volgt: Mulisch werd populair in dezelfde tijd dat ook Lucebert (even maar), Karel Appel en Simon Vinkenoog populair werden – in die tijd dus dat het anti-intellectualisme het eindelijk begon te winnen van de hoe dan ook romantische, toch vooral rationalistische richting. Mensen van studie hadden het te zeggen gehad, na de oorlog kwam de selfmademan aan bod. Het anti-intellectualisme van deze mensen was in de oorlog zelf geboren. Tot dit slag mensen behoort Cornets de Groot.

Aan zijn occultisme moet ik nog wennen. In de vijf opstellen van Vestdijk (De chaos en de volheid) heeft hij diens grote gedicht Mnemosyne in de bergen astrologisch toegelicht, meer raadselachtig dan helder.


Opvallende essayisten

[Anoniem]

[Datum en publicatie onbekend]

Het fonds van Nijgh & Van Ditmar herbergt twee nogal opvallende essayisten, nl. R.A. Cornets de Groot en Willy Roggeman. Beide auteurs voegden weer een essaybundel aan hun oeuvre toe, resp. Contraterrein en Homoïostase. Het opvallende bestaat erin, dat hier van essayistiek in de gebruikelijke zin eigenlijk geen sprake is; beide auteurs missen in hun werk de belangrijkste eigenschap die een essayist behoort te bezitten: overtuigingskracht.

[…]

Het werk van Cornets de Groot is van ander gehalte. Ook zijn aanpak is zeer persoonlijk, maar de onderwerpen die hij kiest zijn steeds de moeite waard en de gedachten die hij ontwikkelt zijn vaak erg origineel. Zijn rigoureuze aanpak heeft vooral in kringen rond het tijdschrift voor neerlandici, De Nieuwe Taalgids, vaak nogal kinderachtige kritiek uitgelokt, maar het moet gezegd worden dat hij dit zelf ook wel in de hand werkt.

Ook in zijn nieuwe bundel is veel van wat hij beweert weer erg warrig en a.h.w. te haastig op papier gezet; het mist de overtuigingskracht van een helder betoog. Het is jammer, dat Cornets de Groot zijn beweringen niet in een wat meer doorwrochte stijl publiceert.


[Geen titel]

[Anoniem]

[Datum en publicatie onbekend].

Volgens Wim Zaal in het Literair Supplement van Elsevier heeft Jan Wolkers zich nogal geërgerd over de in het algemeen negatieve ontvangst van zijn boek Werkkleding, een plaatjesboek waarin de auteur zich nogal nadrukkelijk manifesteerde. Ook Harry Mulisch was niet tevreden met de kritiek op zijn roman De verteller. Hij heeft als antwoord op de kritiek een boek geschreven: De verteller verteld, waarin hij aantoont hoe weinig de critici van deze roman begrepen hebben. Daarvoor heeft hij soms ingewikkelde analyses van fragmenten uit zijn boek nodig. Moet je zo iets ook van recensenten verwachten? Een criticus die wel veel werk gemaakt heeft van het werk van Harry Mulisch, namelijk Rudy Cornets de Groot, zal deze vraag beantwoorden. Het zou best kunnen dat hij vindt dat Mulisch te veel gras voor zijn voeten weggemaaid heeft. Immers, in Cornets de Groots jongste publikatie, de essaybundel Contraterrein, zijn uitvoerige analyses gegeven van het werk van Mulisch, met name van Het stenen bruidsbed.

Cornets de Groot, met wie een interview in Literama wordt uitgezonden, neemt een geheel eigen plaats in onder de essayisten, omdat hij, ofschoon gevormd als neerlandicus, andere wetenschappen in zijn literaire studies betrekt, o.a. de astrologie en de kosmische metafysica. Zijn benaderingswijze van literair werk komt die van Mulisch zelf zeer nabij.


[Geen titel]

[Anoniem]

[Datum en publicatie onbekend].

Essaybundel waarin Cornets de Groot op enkele overeenkomsten en contrasten in het werk van Vestdijk en Van Alphen wijst. Een hoofdstuk is gewijd aan Een alpenroman van Vestdijk, waarin het vrouwelijk hoofdpersonage volgens Cornets de Groot een metafoor is voor het levensverhaal van Maria. Terloops wijst hij er ook op hoe men in De kellner en de levenden het leven van Christus kan herkennen.
In het opstel Het oude licht en het nieuwe geluid wordt een parallel getrokken tussen Mei van Gorter en het gedicht Mei van Poot. In het bijzonder wordt ook de bundel Spel van de wilde jacht bestudeerd, waarbij de nadruk wordt gelegd op het hermetisch karakter van de poëzie van Gerrit Achterberg. Een wijze van leven/lezen is een vermenging van een eigen verhaal met beschouwingen over Rhijnvis Feith. Een kort opstel handelt over W.F. Hermans. De lijvigste studie is echter gewijd aan Harry Mulisch en in het bijzonder aan de roman Het stenen bruidsbed.


Paul van Aken

Letterwijs, letterwijzer, Brussel, 1979, p. 58.

Pas in de jaren zeventig van onze materialistische alle natuur en gevoel dodende twintigste eeuw, kent Feith een (bescheiden) revival, en dan wel precies om die gevoeligheid die, bovendien doorspekt met Freudiaanse echo’s, het failliet van de technologie moet aankondigen. Symptomatisch voor dit revival, dat overigens niet alleen Feith, maar de hele sentimentele en pre-romantische literatuur betreft, was het verhalend essay dat R.A. Cornets de Groot (1929) publiceerde onder de titel Een wijze van lev/zen en waarin hij op amusante wijze de Freudiaanse, psychoanalytische en symbolische ondergrond van bijvoorbeeld de Julia blootlegde (Contraterrein, 1971).


J.J. Kloek, A.N. Paasman

Inleiding bij Feith, Julia, Den Haag 1982, p. 38, voetnoot 2.

Wie zou willen zou aan verscheidene symbolen in de Julia een min of meer Freudiaanse-erotische betekenis kunnen toekennen; zie R.A. Cornets de Groot, Een wijze van lev/zen, een verhalend essay van een tijdgenoot van Poot, Feith en Gagarin, Oxford 1969. Voor een historisch begrip van de tekst heeft zo’n benadering geen zin.


Frans C. de Rover

De weg van het lachen, Leiden, 1987, p. 15, 168.

R.A. Cornets de Groot poogt d’Oliveira’s “oninpasbare tekenen van vrolijkheid” te interpreteren: hij kan dit doen vanuit een later standpunt – 1971 -, en hij wijst dan ook op de rol van het lachen in Mulisch’ oeuvre; sinds de publikatie van diens eerste roman signaleert hij een parallel tussen het einde van de roman over Dresden (Het stenen bruidsbed): de “lachende ” situatie van het verhaalpersonage Norman Corinth, en de uitspraak van de oorlogsmisdadiger Adolf Eichmann, door Mulisch geciteerd (in De zaak 40/61): “Ik zal lachend in mijn graf springen”. Cornets de Groot noemt die een “onmenselijk lachen”, dat voorkomt uit “lak aan het begrip én derhalve aan de psychologie” (Cornets de Groot 1971:108). Vanuit een psychologische invalsoek voortredenerend karakteriseert Cornets de Groot zowel Strohalm als Corinth als (verhaal)personages die het onmenselijke opzoeken: “daar heerst geen begrip, geen medelijden: daar heerst de lach, de Witz, de geest” (id.) Cornets de Groot psychologiseert ook ten aanzien van de auteur: Mulisch zou zich in zijn schrijven bewust afkeren van het publiek (op zichzelf geen onjuiste constatering: zie hierna), uit motieven van angst en afweer: “het onbegrijpelijke roept angst op, alleen Zenmonniken schijnen het onbegrijpelijke belachelijk te vinden, en met hen heeft Harry Mulisch die trek gemeen. Hij wordt kennelijk niet begrepen, wil niet eens begrepen worden heeft zelfs de pest aan begrip; hij houdt het op lachen” (id.). Toch verstrikt Cornets de Groot zich met dit type uitspraken in een psychologisch en filosofisch warnet, waarmee hij, althans in mijn optiek, geen overtuigende betekenis van het lachen weet te vangen.’ (p. 15) ‘Op enkele van de vragen geeft Mulisch zelf antwoord in zijn Voer voor psychologen en Zelfportret met tulband. Het duurt echter tot 1967 voordat Cornets de Groot de roman beschouwt vanuit de (schrijf)principes van de alchimie (zoals door Mulisch onder meer in Zelfportret geformuleerd) en daarmee een aantal duistere passages in de verhaalwereld verheldert, althans voor wie zijn redeneringen wil volgen. (Hetzelfde geldt voor Cornets de Groot 1971). (p. 168)

 


  1. Deze term ‘kosmische metafysica’, die in veel van de recensies op Contraterrein figureert, is ontleend aan de flaptekst van de bundel, waarop te lezen staat dat Cornets de Groot ‘andere wetenschappen in zijn literaire studies betrekt, o.a. de astrologie, de kosmische metafysica enz.’ De verzorging van de bundel, die Cornets de Groot aan zijn nieuwe uitgever Nijgh & Van Ditmar uit handen had gegeven, liet ook in de rest van de bundel te wensen over, en maakte de invoeging van een errata-velletje noodzakelijk. Bedoeld werd uiteraard Cornets de Groots systeem van de kosmische metafoor, waarmee hij vanaf zijn essay Bikini uit 1963 werkte. []
  2. In de marge van dit artikel staat in Cornets de Groots handschrift: ‘Bedoeld wordt wsch: Afgezien van de al dan niet terechte verwijten, stel ik vast dat…’. []
  3. Met een pijl naar de laatste zin heeft Cornets de Groot een opmerkelijke, niet goed te begrijpen opmerking toegevoegd: ‘sneer tegen slotwoorden van de inleiding’. []
  4. In Cornets de Groots handschrift: ‘ondertekend Ht in het Deventer Dagblad hetzelfde stuk’. []
  5. Verwijzing naar het errata-velletje. Zie noot 1. []
  6. In Cornets de Groots handschrift toegevoegd: ‘en van de lezer’. []
  7. Bedoeld is het verhalend essay Een wijze van lev/zen. []

Plaats een reactie