S. Vestdijk: Schema en ideologie

Door: S. Vestdijk.
Bron: Maatstaf, 14e jrg., nr. 12 (maart 1967), p. 1013-1031.
Over: De chaos en de volheid.
© 2006 http://www.svestdijk.nl. Met dank aan de Erven S. Vestdijk voor overname van het artikel.
Voor deze publicatie is gebruik gemaakt van Cornets de Groots eigen exemplaar van het Maatstafnummer. In de tekst zijn met de hand een vijftal aantekeningen aangebracht, die hier in de vorm van eindnoten zijn overgenomen.

Vestdijks aantekeningen bij 'De chaos en de volheid' - Klik om te vergroten. tweede blad van Vestdijks aantekeningen bij 'De chaos en de volheid' - Klik om te vergroten.

Vestdijks aantekeningen bij ‘De chaos en de volheid’.
Collectie: Universiteitsbibliotheek Utrecht.
Klik op de afbeeldingen voor een vergroting.

 
[p. 1013]

Dit opstel is niet bedoeld als een kritische bespreking, die in verband met de identiteit van kritikus en onderwerp van het besproken boek een antikritiek genoemd zou kunnen worden. Maar evenmin als een kritiekloze aanprijzing van iets waarmee ik door de aan mijn werk bestede aandacht wel ingenomen moet zijn. Dit laatste overigens eerder dan het eerste. R. A. Cornets de Groot, een regeringsopdracht aanvaardend tot het schrijven van een studie over ‘het astrologisch aspekt in Vestdijk’s werk’, waagde zich op het gladde ijs van iets waar hij bij mijn weten als volslagen leek tegenover stond. In een onwaarschijnlijk korte tijd bracht hij door zelfstudie in deze onbevredigende toestand verandering. Ondanks enkele op- en aanmerkingen, die ik niet verzwijgen wil, heeft hij zich vervolgens van zijn taak gekweten op een wijze die alle lof verdient, en die kennis van zaken paart aan een vlucht der spekulatieve verbeelding, die mij weliswaar nu en dan noopte mij de ogen uit te wrijven, maar zelden of nooit omdat het gestelde mij totaal onverdedigbaar leek. Deze onderscheiding in de ‘zaken’ en de spekulatieve bovenbouw is tevens een geschikt uitgangspunt voor wat ik, oneigenlijk dus, dan maar mijn ‘antikritiek’ zal noemen.
In een van mijn eerste romans, Het vijfde zegel, paste ik

[p. 1014]

voor het eerst een voor oningewijden strikt onherkenbare werkwijze toe, die ik aan een gebied ontleende, dat mij toentertijd nog maar half tot zijn overtuigde adepten kon tellen, t.w. de astrologie. Waarvan ik mij bediende was uitsluitend de zodiakale psychologie, t.w. de leer der karakters, zoals die aan de twaalf tekens van de zodiak of dierenriem langs symbolische weg ontleend kan worden. Dit is dus niet de gehele astrologie, maar wel een centraal punt eruit. Mijn motieven bij deze ongewone opzet van mijn romanpersoneel waren zuiver pragmatisch van aard, zonder dat waarheid respektievelijk waarde der astrologie in het geding werden gebracht. Door haar volledigheid, ja universaliteit, verschafte de zodiakale psychologie mij een geschikt karakterologisch schema bij de keuze van mijn hoofdpersonen en van de belangrijkste bijfiguren. Uiteraard stonden voor een zeker gedeelte deze figuren van te voren reeds vast: om te beginnen de schilder El Greco, de centrale figuur van de roman, terwijl van sommige andere personages mij althans de beeltenis bekend was – met haar konsekwenties van hun karakters – terwijl van weer andere figuren het karakter min of meer volgde uit de funktie, die ik hun in de roman had toegedacht. Met dat al bleef er een ruime marge over voor de psychologische uitwerking aan de hand van het zodiakale schema. Zo had El Greco zelf karakterologisch aan het zodiakteken Scorpio te gehoorzamen, zijn vrouw aan het teken Taurus, de monnik Esquerrer aan het teken Ariës, en zo door.
Drie dingen springen daarbij in het oog. In de eerste plaats, dat, zoals reeds gezegd, een dergelijk schema een zekere mate van volledigheid waarborgt, aangezien de zodiak in karakterologisch opzicht ontworpen kan worden gedacht om ‘alle’ karaktereigenschappen te

[p. 1015]

bestrijken; waarmee dan tevens het gevaar wordt bezworen, dat twee of meer personen te veel op elkaar zouden gaan lijken: er waren mogelijkheden te over om hen langs de meest eenvoudige weg scherp tegen elkaar af te bakenen. In de tweede plaats, dat onvermijdelijk sommige tekens duidelijker aan bod komen dan andere, en wel ten gevolge van het verschil in gewicht tussen hoofd- en bijfiguren, en tussen primaire en sekundaire bijfiguren; zozeer zelfs dat, vooral voor de niet-ingewijde lezer, bepaalde tekens geheel schijnen te ontbreken.
Dit laatste punt is van belang in verband met een opmerking van Cornets de Groot op pagina 7 van zijn boek: dat hij de boeken ‘waarin de astrologische psychologie niet min of meer volledig is’ (d.w.z., in dit verband, zodiakaal niet volledig is) buiten beschouwing heeft gelaten. Dergelijke boeken zijn mij niet bekend: de onvolledigheid is in de in aanmerking komende gevallen altijd een schijnonvolledigheid, doordat sommige tekens slecht of oppervlakkig zijn uitgewerkt, en dus afwezig schijnen te zijn.
In de derde plaats het volgende: heeft de zodiakale werkwijze voor de romancier geen nadelen? Het schema, nuttig door zijn volledigheid, variabiliteit en symbolische mogelijkheden, zou zoals ieder schema al te knellend kunnen worden, en, zo het in verschillende romans na elkaar werd toegepast, tot het produceren van steeds dezelfde reeksen van personen kunnen leiden. Uit het bovenstaande blijkt reeds, dat ik de zodiakale werkwijze, en vrijwel steeds op dezelfde manier, na Het vijfde zegel in nog andere romans (en enkele grotere gedichten) heb toegepast. Steeds waren dit romans met veel personages (minstens twaalf), waarbij de ordening langs zodiakale weg zich voor mij vanzelf aanbood. Het zijn: De kellner en de levenden (ook door Cornets de Groot besproken), De

[p. 1016]

vuuraanbidders, Bevrijdingsfeest en Het spook en de schaduw; misschien vergeet ik er een paar. Het gevaar van een zekere monotonie in de karaktervinding lijkt mij echter gering, en dit wordt door de resultaten ook bevestigd. Ik laat nu nog daar, dat de karakters nooit alleen en uitsluitend door de zodiak worden bepaald, maar ook door de herinneringsbeelden, schilderijen, of de eisen van het verhaal (zie boven). Maar bovendien is de zodiak op zichzelf zo rijk aan interpretatiemogelijkheden, dat het schema altijd nieuw en levend blijft, en behalve voor de astrologische vakman niet eens als schema is te herkennen. Een onder Scorpio opgezet karakter kan in de ene roman een totaal andere indruk maken dan in een volgende, die op soortgelijke wijze is aangepakt. Door de polyinterpretabiliteit der symbolen is de zodiak altijd méer dan twaalfvoudig, men kan gerust zeggen: twaalf maal twaalfvoudig, op zijn minst genomen. Ten bewijze hiervan tart ik de meestveeleisende lezer om bij de Scorpiotypen in de bovengenoemde vijf romans een meer dan toelaatbare graad van overeenstemming vast te stellen. Het zijn: El Greco dus, mevrouw Kwets (De kellner en de levenden), Lysbeth (De vuuraanbidders), de vrouw van jonkheer Hoeck (Bevrijdingsfeest) en broeder Jacobus (Het spook en de schaduw). Misschien zou dit anders zijn geweest, wanneer ik aan de zodiakale werkwijze verslaafd was geraakt. Hierdoor zou zeker de kans op monotonie gestegen zijn, en ik had bewust naar krachtige tegenwichten moeten zoeken. Maar, zoals gezegd, treft men de werkwijze in niet veel meer dan vijf romans aan – op de ± 50. Dit komt ook wel, omdat ik haar uitsluitend heb toegepast in romans met een groot personeel, dus op een groep personen. Bij het schetsen van éen op zichzelf staand karakter volg ik steeds andere wegen: herinneringsbeelden, intuïtie, vrije vinding

[p. 1017]

– metoden die in de ‘astrologische romans’ uiteraard evenmin ontbreken.
Behalve de roman De kellner en de levenden behandelt Cornets de Groot de roman De vijf roeiers en de beide grote gedichten Mnemosyne in de bergen en het voor een opera van Willem Pijper en gedeeltelijk in samenwerking met hem (wat de opzet betreft) geschreven drama in verzen Merlijn. Dit drietal wijkt op een aantal punten af van de andere vijf. Allereerst wat de astrologische opzet betreft. In De vijf roeiers is de basis niet de zodiak, maar een vijftal planeten (Mercurius, Venus, Mars, Jupiter en Saturnus, dus zonder Zon en Maan, in de astrologie eveneens ‘planeten’ genoemd, en zonder Uranos en Neptunus, en ook zonder Pluto, die destijds naar ik meen ook nog niet ontdekt was). In Mnemosyne eveneens planeten, maar thans alle negen (waaraan in meer of minder los verband de Muzen zijn toegevoegd, de negen dochters van de voor de inhoud belangrijke Mnemosyne, de godin van het geheugen). In Merlijn daarentegen weer de (volledige) zodiak. Daarbij dient in acht te worden genomen, dat in dit drama niet zozeer de personages astrologisch zijn opgebouwd als wel de ‘struktuur’ van het drama, de situaties, de zich ontwikkelende betekenis, de zin, de sfeer, etc., dit alles aan de hand van de drie maal vier scènes, die ongedwongen met de twaalf zodiaktekens in verband konden worden gebracht.
In De vijf roeiers zijn dus de personages planetair opgezet, maar niet de struktuur. Weliswaar bestaat het boek uit vijf delen, maar dit heeft geen planetaire betekenis; hetgeen intussen niet wil zeggen, dat ik Cornets de Groot’s pogingen om zulk een planetaire struktuur in zijn betoog te betrekken krachtig van de hand zou willen wijzen. Er staat soms méér in een

[p. 1018]

literair werkstuk dan de schrijver bewust heeft nagestreefd, vooral daar waar symbolische betrekkingen de toon aangeven. Mijn kritiek in dezen bepaalt zich dus tot mijn ‘autobiografisch’ schrijversstandpunt, en hoeft door de kommentator niet anders aanvaard te worden dan in goed vertrouwen op mijn eerlijke gezicht. Waarschijnlijk zou het mogelijk zijn mijn ‘antikritiek’ hier op een bredere, objektievere basis te stellen; maar dit zou mij in een al te tijdrovende analyse van de inhoud van het boek verstrikken.
In Mnemosyne op zijn beurt is zeer bepaaldelijk de struktuur (opbouw in negen ‘zangen’) planetair (en ‘muzeaal’) opgezet; maar dit neemt niet weg, dat sommige personages onmiskenbaar de weerslag ondervinden van de ‘zang’ waarin zij voor het eerst optreden; dit geldt vooral voor de ‘zangen’, die door Venus en Mars worden beheerst. Ook komt het voor, dat een personage als het ware ‘van planeet wisselt’, al naar de belichting die het van de kant van de ‘zangen’ ontvangt. In struktureel én persoonlijk opzicht vertegenwoordigt dit gedicht dus een overgangsgeval. Op een weer iets andere wijze is dit ook zo in Merlijn, in dier voege dat de struktuur hier een nog dieper stempel op de dramatis personae drukt dan in Mnemosyne. In een drama immers kan men de personen niet zo goed tijdens de aktie van karakter en voorkomen laten veranderen. Het eerste optreden is wat dit betreft beslissend. Zo blijft Merlijn zelf, voor het eerst verschijnend in de scène die door Ariës wordt beheerst, het gehele drama door iets onmiskenbaar Ariësachtigs behouden. Frolle blijft om dezelfde reden een Taurus, Viviane een Gemini, koning Arthur een Leo, ook waar hij in de voorlaatste scène, vallend onder Aquarius, enkele Aquariustrekken aanneemt.
Tot zover enige gegevens, die de zakelijke, zo men wil de

[p. 1019]

mechanische opzet der werkstukken raken, en die dus niet bijzonder diep gaan. Van veel meer belang is, dat met name de beide gedichten méer voet geven aan een spekulatieve of ideologische uitbouw, zoals Cornets de Groot die in zijn studie heeft beproefd, dan welke onder de romans ook, al staan De kellner en de levenden en De vijf roeiers in dit opzicht weer dichter bij de gedichten dan de andere ‘astrologische romans’. In deze beide romans is van de schrijver uit gezien het ideologische (onder astrologisch gezichtspunt) fakultatief, in de beide gedichten obligaat, althans tot op zekere hoogte; maar dit betekent niet, dat hij de kommentator van deze romans zou willen verbieden de lijn van het fakultatieve naar het obligate door te trekken. Dit klemt te meer, waar Cornets de Groot hierbij een weldadige terughouding aan de dag legt en nergens beweert de waarheid in pacht te hebben.
Het lijkt mij het best van nu af aan de onderscheiding tussen ‘zakelijk’ en ‘ideologisch’ als richtsnoer bij mijn behandeling te laten vallen, en de vier boeken, in de volgorde waarin zij in De Chaos en de Volheid voorkomen, voor zichzelf te laten spreken, ook in die zin, dat men van mij geen referaat van het door de auteur gebodene moet verwachten. In dit opzicht moet ik naar het boek zelf verwijzen. Ik zal mij bepalen tot enkele kritische kanttekeningen, vooral in het ‘zakelijke’, waarbij ik onveranderlijk uitga van mijn eigen standpunt als schrijver, zoals ik dat op grond van mijn deels niet zeer recente herinneringen in staat ben in te nemen. Het spreekt vanzelf, dat ik nergens een absolute waarborg kan bieden voor de juistheid, en zeker niet voor de volledigheid van wat mij indertijd bij het konsipieëren en schrijven van deze boeken al zo voor de geest heeft gezweefd. In het zakelijke (het schema, en het gebruik

[p. 1020]

daarvan) is dit vaak nog wel mogelijk, wat de ideologische uitlopers betreft is het onbegonnen werk. Ik kan alleen herhalen, dat ook waar Cornets de Groot’s beschouwingen mij meer verrassend lijken dan overtuigend, ik meestal toch wel kan aanvoelen hoe hij ertoe gekomen is, en dat ik nergens behoefte heb aan een, en dan nog vruchtbare,1 want niet voor kontrôle vatbare pennestrijd.
Mnemosyne in de bergen. Laat ik beginnen met te verklaren dat dit gedicht méer aan Willem Pijper gebonden is dan alleen maar uit de opdracht zou blijken (pagina 9). Het behoort op en top tot wat Cornets de Groot in zijn Inleiding op pagina 7 de ‘na-Pijperse periode noemt; aangezien het geschreven is toen de samenwerking met de komponist al een aantal jaren aan de gang was, al werd het eerder voltooid dan de Merlijn zijn voor mij definitieve vorm had gevonden (voor de ingewikkelde ontstaanswijze van dit drama in verzen verwijs ik naar de Inleiding van de Merlijn, d.w.z. van de door mij als definitief vastgestelde tekst, die hier en daar afwijkt van de voor de helft voltooide tekst van de opera). Dat wil intussen niet zeggen, dat de ideologische achtergrond van de Mnemosyne – en dit geldt ook voor de Merlijn – iets te maken zou hebben met de ‘vrijmetselarij’ (vgl. pagina 6), waarmee gelijk men weet Pijper zulke nauwe betrekkingen onderhield. Van de vrijmetselarij weet en wist ik praktisch niet meer af dan de gemiddelde ontwikkelde leek; en Pijper was in het algemeen weinig scheutig met verhelderende mededelingen over zijn eigen gebieden, niet alleen over de muziek, ook over de maçonnerie, Waarin wij elkaar hadden gevonden was alleen en uitsluitend de astrologie, de zodiake symboliek. Met dat al laat zich deze symboliek in velerlei richtingen uitbreiden; en het lijkt mij

[p. 1021]

dan ook zeker te verdedigen, wanneer Cornets de Groot op pagina 61 de Mnemosyne als een ‘hermetische tekst’ betitelt en uitvoerig als zodanig behandelt. Dit betekent ‘alchimistische tekst’, en de alchimie was mij toendertijd in grote trekken bekend, al durf ik er wat onder te verwedden, dat ik tijdens het werken aan de Mnemosyne er geen ogenblik aan heb gedacht. Maar dit zegt niet zoveel. En hoewel het waar is, dat de alchimie eigenlijk geen betrekkingen met de traditionele astrologie onderhoudt,2 en ik uit Pijper’s mond nooit iets over alchimie heb vernomen, blijft het feit bestaan, dat alchimie en vrijmetselarij twee takken zijn van éen stam (of misschien beter: de alchimie de stam en de vrijmetselarij een der takken); zodat het, de zo juist gereleveerde karakteristiek, ‘hermetische tekst’, eenmaal als juist aanvaard, heel goed mogelijk is, dat er, achter Pijper’s rug om als het ware, meer vrijmetselarij in Mnemosyne – en wat mij betreft ook in Merlijn is doorgedrongen dan mij nu wel aannemelijk voorkomt. Het is bijzonder moeilijk deze van alzijdig duidbare symbolen levende gebieden der geheimleer scherp tegenover elkaar af te bakenen; en ik maak deze opmerkingen dan ook alleen om aan te geven, dat ik persoonlijk nooit enige relaties met de vrijmetselarij heb onderhouden, al zou ik er niets op tegen hebben gehad, ware dit anders geweest. Om deze reden zie ik hier ook af van een uiteenzetting van de maçonieke ideologie. Voor de alchimie kan ik verwijzen naar enkele boeken van Jung, die ik indertijd raadpleegde. Ook Cornets de Groot geeft enkele verspreide inlichtingen.
Een lapsus. Op pagina 10 staat te lezen, dat ik Zon, Maan, Mercurius en Venus’ voor de meest gunstige (planeten) schijn te houden’, omdat het in de overeenkomstige ‘zangen’, dus de eerste vier, ‘de

[p. 1022]

hoofdpersoon . . . als van een leien dakje (gaat)’. Cornets de Groot geeft hier nog een kosmografische toelichting bij, die mij maar ten dele juist lijkt; maar in elk geval viel destijds mijn opvatting omtrent de planeten volledig samen met die der traditionele astrologie, volgens welke Zon en Venus gunstig zijn, Maan en Mercurius daarentegen ‘neutraal’. Naar het mij voorkomt, is het ‘leien dakje’ in de eerste vier ‘zangen’ veel ongedwongener te verklaren met de betrekkelijk optimistische aanhef van een verhaal, dat naar banaal-menselijke maatstaven tragisch moet eindigen. De draden der intrige moeten hier nog gespannen worden, en dit gaat doorgaans niet met veel tragiek gepaard.
Deze is eerst aan bod in de vijfde ‘zang’, die door Mars wordt beheerst, en Mars is dan ook van oudsher een ‘ongunstige’ planeet, niet evenwel omdat hij ‘alleen ’s nachts zichtbaar is’ (pagina 10), want ook Jupiter is dit, en de aan deze planeet gewijde ‘zang’ is weer overwegend gunstig: ekspansief en optimistisch, zoals Jupiter zelf. Dit alles dus, ik herhaal het, volgens de gegevens der traditionele astrologie. Ik had geen reden om daarvan af te wijken: had ik ook nog een persoonlijke astrologie er op na willen houden, dan was het leed voor de kommentator niet te overzien geweest. Wie van een schema gebruik maakt heeft alle vrijheden, alleen niet ten opzichte van het schema zelf. Dat geldt niet alleen voor de schrijver, maar ook voor de, hoezeer in spekulatieve vrijheden zwelgende kommentator.
Analoge opmerkingen zouden te maken zijn naar aanleiding van de opvattingen op pagina 24 omtrent de zesde ‘zang’, en zijn ‘heerser’ Jupiter. Cornets de Groot tovert hier opeens een ‘ongunstige’ Jupiter te voorschijn, met het verrassende argument, dat deze planeet de ‘meest verwoestende zwaartekracht’ heeft! Inderdaad, die

[p. 1023]

zwaartekracht is zelfs zo verwoestend, dat Jupiter bijna zichzelf verwoest, d.w.z. zijn materie bijna doet ‘degenereren’. Maar dit was aan de oude astrologen geenszins bekend, en zij beschouwden Jupiter onveranderlijk als ‘gunstig’. Nu weet ik wel, dat de zesde ‘zang’ tamelijk tragisch, althans melodramatisch, eindigt; maar dit komt door de eisen van het verhaal, dat zijn eigen, door de gebeurtenissen en de verdere ontwikkeling bepaalde onastrologische gang moest gaan, niet door een of meer geheimzinnige eigenschappen van de planeet Jupiter. Jupiter kan alleen ‘ongunstig’ zijn door ‘slechte aspekten’, dus in een horoskoop, waarvan hier uiteraard geen sprake is.
In het drama Merlijn heb ik veel minder van dergelijke ‘ongelukjes’ gevonden, en het liet bij mij ook aangenamer indrukken achter, niet het minst door de alleraardigste vondst van het ‘omgekeerde sonnet’ in Merlijn’s monoloog in de eerste scène. Dit ‘omgekeerde sonnet’ moet mij langs hogere weg ingegeven zijn, want ik wist er niets van! Mijn aanmerkingen bepalen zich tot een uitroep van verbazing bij de opvatting van de bastaard Mordret als een Libratype (pagina 98 e.v.), maar daar ga ik verder niet op in, aangezien Cornets de Groot aan zijn eigen opvatting twijfel schijnt te koesteren (in overeenstemming trouwens met het teken Libra zelf). Een waarderende aantekening maakte ik bij het verband met de boedhistische filosofie, dat de auteur konstateert in het slot van Merlijn.
De vijf roeiers. Over het ontoelaatbare van de planetaire betekenis van de vijf onderdelen van de roman sprak ik reeds. Dit punt is van minder gewicht dan dat bij Cornets de Groot de visitekaartjes der vijf hoofdpersonen er anders uitzien dan de mijne, al vindt men deze laatste natuurlijk nergens in de roman. Ik laat hier mijn

[p. 1024]

visitekaartjes volgen, met die van Cornets de Groot tussen haakjes er achter. John Mac Namara: Saturnus (Jupiter), Shaun O’Keefe: Mars (Mars), Owen Conic: Jupiter (Mercurius), Maurice O’Flanagan: Venus (Venus), Pat O’Hara: Mercurius (Saturnus). Dat is dus in drie van de vijf gevallen ‘fout’. Men vraagt naar de argumenten van onze auteur. Zij zijn hier en daar vrij oppervlakkig, zo waar John Mac Namara aan Jupiter wordt toegewezen, omdat hij (bijna) een priester is. Maar hij is óok bijna een weggelopen priester, dus dit argument keert zich tegen zichzelf. Mijn argumenten voor zijn Saturnusaard liggen op psychologisch terrein: zijn geremdheid, besluiteloosheid, geslotenheid; in elk geval lijkt hij mij de meest Saturnusachtige van het vijftal, en zeker meer dan Pat, die Cornets de Groot aan Saturnus toewijst. Wat Conic betreft brengt hij stellig enkele argumenten naar voren voor diens Mercuriale beweeglijkheid van geest; maar zij vallen in het niet bij de buitensporige jovialiteit en ekspansiviteit van deze man, die bovendien door zijn profetische, zij het uiterst verwarde filosofie méer van de priester heeft dan John. Pat O’Hara vind ik het duidelijkst van de vijf roeiers door zijn planeet getekend: onmiskenbaar Mercurius! De typische ‘praat-Ier’, zonder eigen standpunt, vrolijk, welwillend, belangstellend, oppervlakkig. Daartegenover is Cornet de Groot’s opvatting van de ‘remmende faktor in het gezelschap’ van te weinig gewicht, te meer waar tijdens de gebeurtenissen dit ‘remmen’ ook wel bij John en Conic wordt opgemerkt. De ‘middelaarsfiguur’ (pagina 147) pleit juist voor Mercurius! De ‘gemakkelijk te kneden ziel (lood)’ eveneens, en ondanks het lood allerminst voor Saturnus, planeet van meedogenloze starheid.
Het is opmerkelijk, dat deze averechtse interpretaties nauwelijks afbreuk doen aan Cornet de Groot’s

[p. 1025]

ideologische verklaring van het gehele boek, waarmee hij zijn hoofdstuk beëindigt. De ‘astrologisch-alchimistische symboliek’ waardoorheen zich ‘de dunne draad (vlecht) van het Boeddhisme (pagina 151 e.v’.), brengt ons niet nader tot de planetaire eksegese der vijf roeiers, maar ondervindt er, indien onjuist, ook geen nadeel van. De oorzaak hiervan zoek ik in de neutraliteit van het astrologische schema, dat de schrijver ten dienste stond bij de uitwerking van zijn roman, maar waar de lezer – en ook die hogere lezer, de kritikus – eigenlijk niets mee te maken heeft. Het is een willekeurig hulpmiddel, een ezelsbruggetje, een fiktieve konstruktie, die ook heel anders had kunnen uitvallen, en die alle mogelijke, eventueel elkaar weersprekende opvattingen toelaat. Van wat mij onjuist lijkt in de verdeling over de drie types uit De toekomst der religie, waar Cornets de Groot zich vervolgens nog aan waagt, laat zich ongeveer hetzelfde zeggen. Dat Pat O’Hara het mystiek-introspektieve type vertegenwoordigt (pagina 152), wil er bij mij evenmin in als dat Conic het niet vertegenwoordigt – wanneer hij, behalve de planeet Jupiter, dan tóch iets vertegenwoordigen moet – maar op de algemene kijk op het boek is dat niet van invloed.
De kellner en de levenden. De fabel van deze roman veronderstel ik bekend. Tijdens het ‘laatste oordeel’ vervult een vriendelijke kellner de symbolische rol van Christus ten overstaan van twaalf flatbewoners, in wie wij de twaalf apostelen mogen herkennen. Deze opvatting is in het boek explicite neergelegd, bij monde van de kellner zelf; en zij staat volkomen los van wat dan ook waar de inhoud zich astrologisch op zou kunnen beroepen. Nu bestaat er voor dit laatste toch wel enige aanleiding, want de schrijver heeft zich de kans niet laten ontgaan zijn zwaarbeproefd twaalftal met de tekens

[p. 1026]

van de zodiak in verband te brengen, en zijdelings, maar hier en daar goed herkenbaar, met het Laatste Avondmaal, de bekende muurschildering van Leonardo da Vinci, waarvan de zodiakale betekenis vaststaat. Er zou dus een konkurrentiestrijd kunnen ontstaan tussen de opvatting van de kellner als Christus, en alles wat daarmee samenhangt, en de astrologisch-alchimistische symboliek, zoals Cornets de Groot die in de te voren behandelde boeken met enig sukses heeft gehanteerd. Maar blijkbaar bestond hier naar zijn mening geen voldoende aanleiding toe. Toch heeft hij zich – en ik vind dit niet onbegrijpelijk – niet willen neerleggen bij een ideologie, die totaal losstaat van de wat de roman op de achtergrond aan astrologische gegevens als willekeurig schema te gebruiken, als ‘kapstok’, waarvan de lezer geen kennis hoeft te nemen als hij dat niet wil. De diepere betekenis van de roman staat volkomen los van de astrologie; had ik de parallel tussen de personages en de zodiak achterwege gelaten, de roman had op precies dezelfde wijze kunnen verlopen. De zodiak dient alleen ter verfraaiing of verlevendiging, en natuurlijk, als steeds, om het ontwerpen van karakters te vergemakkelijken en onderlinge verschillen en tegenstellingen in het leven te roepen.
Wat doet Cornets de Groot nu? De astrologische betekenis der karakters heeft hij uiteraard opgemerkt. Maar hij onthoudt zich van een hermetische (of andere ideologische) gevolgtrekking uit die karakters, aangezien hij daardoor in een te scherpe konkurrentiestrijd zou worden betrokken tussen de hermetische (alchimistische) idee en de idee van de kellner-Christus, die het twaalftal

[p. 1027]

voor een menselijk-theologisch konflikt plaatst. Daarbij had hij het kunnen laten. Hij had dan precies hetzelfde gedaan als de schrijver heeft gedaan. Daar is altijd veel voor te zeggen. Een kommentator hoeft niet schrijver mée te zijn. Maar toen – zo stel ik mij voor – leek deze abstinentie, dit vermijden van enigerlei dieper verband tussen de astrologische karakterstruktuur en de in het boek ondubbelzinnig neergelegde grondidee, hem opeens toch al te mager; en om het aanzien der karakters te redden diepte hij uit de intrige een hoofdpersoon op, die dit niet is en ook niet kan zijn, omdat de enige hoofdpersoon de kellner is, Christus. Naast Hem worden de twaalf getuigen en proefkonijnen tot vrijwel hetzelfde niveau neergedrukt. Het is waar dat de akteur Richard Haack van Rheden zo op het oog de belangrijkste is van de twaalf, – ongeveer zoals Petrus de belangrijkste is van de apostelen – maar dit komt omdat hij, als akteur juist, veel van de handeling voor zijn rekening neemt, niet noodzakelijkerwijs omdat hij de zin van het verhaal beter vertegenwoordigt dan de voetballer Tjalko Schokklng of de tandarts Van Schaerbeek, die aan erotische en gewetenskonflikten ook wel het een en ander heeft te doorstaan. Kort en goed, Cornets de Groot doet een grootscheepse poging om de gehele roman op te vatten als een ‘droom van Haack’, iets waarvoor in de tekst in zoverre argumenten te vinden zijn, dat Haack zelf (maar hij niet alleen!) het visionnaire gebeuren inderdaad als een droom beschouwt.3 Maar dit is slechts een der vier of vijf hypotesen, die de twaalf in hun zonderlinge situatie opstellen om tot klaarheid te geraken. Natuurlijk kan deze roman van alles ‘zijn’, maar dat het de droom van de acteur Haack ‘is’,4 moet alleen daarom al worden afgewezen, omdat het verhaal maar éen ding ‘is’, en wel een schepping van de kellner:

[p. 1028]

een droom – maar waarom een droom? – een visioen, een verbeelde werkelijkheid; door de kellner op gang gebracht en voltooid, en dit toch ook weer niet gehéel, aangezien de twaalf over een eigen wil blijken te beschikken, al valt hun eksistentiële eindkeuze dan ook uit zoals die de kellner van de aanvang af voor ogen heeft gestaan. Op zijn alleronverwachtst blijkt dan ook Cornets de Groot voor deze opvatting gewonnen, n.l. waar hij op pagina 182 plotseling de hypotese van de ‘droom van Haack’ veronderstellenderwijs vervangt door de hypothese van de ‘droom van de kellner’ – van de droom kon hij blijkbaar niet loskomen! Zijn argumenten put hij uit de plaats die daar inderdaad het eerst, en zelfs uitsluitend,5 voor in aanmerking komt, n.l. uit de mededeling van de kellner: ‘Het was mijn werk’. Dit wordt dan nog verder uitgewerkt, langs wegen waarop ik de auteur onmogelijk kan volgen, want zijn beschouwingen kulmineren in de vraag, of de kellner niet toch weer een ‘instrument van Haack’ is, en of de kellner en Haack niet ‘in wezen éen’ zijn. Ik heb er niets op tegen, maar het staat niet in de roman. In de roman staan veeleer argumenten ten behoeve van wie deze zienswijze op zijn felst zou willen bestrijden.
Maar voordat onze auteur zo ver is, heeft hij de astrologie als verwekster van ideologische toegiften nog een kans moeten geven. Volgens hem is de roman niet alleen een ‘droom van Haack’, maar ook de… horoskoop van Haack (pagina 176-182) – een buitengewoon stoutmoedige hypotese, die in de uitwerking niet helemaal ongeslaagd lijkt, zij het met een te veel aan algemeenheden, maar die inderdaad ook alleen ontworpen lijkt om de astrologie uit haar al te dienende positie in deze roman te verlossen. Ik kan alleen maar zeggen, dat ik het er niet mee eens ben. Al was het alleen maar, omdat een

[p. 1029]

horoskoop iets meer is dan een algemene situatietekening van de twaalf ‘huizen’, ontworpen aan de hand van de inhoud van de twaalf hoofdstukken. De planeten b.v. ontbreken hier geheel, en daarmee hun onderlinge aspekten. Cornets de Groot is hier ten offer gevallen aan dezelfde verleiding als in De vijf roeiers: de hoofdstukkenstruktuur op grond van een ‘veelbetekenend’ getal (vijf respektievelijk twaalf) van belang te achten voor de astrologische opbouw van de roman. Dit had natuurlijk best gekund, maar het is niet zo.
Tenslotte nog de vraag, of hij met zijn astrologische identifikaties der personen gelukkiger is geweest dan in de Ierse roman. Deze vraag moet bevestigend worden beantwoord, want daar waren drie van de vijf fout, hier maar drie van de twaalf. Ik vind dit niet eens zo’n kwaad resultaat, al had hij in het ene als in het andere geval deze fouten kunnen vermijden door van te voren zijn licht bij mij op te steken. In de Kellner had hij iets meer houvast, zowel aan de, overigens vluchtige parallellen met Da Vinci’s schilderij (zie boven) als aan de duidelijkheid van sommige tekens, die mij ’n doorsnee groter lijkt dan die van de planetaire paspoorten in De vijf roeiers. Dat dominee Van der Woght géen Leo zou zijn, mevrouw Kwets géen Scorpio, mevrouw Schokking géen Ariës, zou zelfs geen kommentator overkomen zijn met nog veel oppervlakkiger astrologische informaties dan Cornets de Groot. De fouten zijn de volgende: Van Schaerbeek: volgens onze auteur Sagittarius, door mij bedoeld als Libra, Tjalko: Taurus (bedoeld als Sagittarius), Meyer: Libra (bedoeld als Taurus). Dit laatste geval acht ik vergeeflijk, want Meyer is als persoonlijkheid niet al te scherp omschreven, en er zijn enkele vluchtige aanwijzingen voor Libra te signaleren. Ik heb het nog eens nagelezen, en voor

[p. 1030]

Taurus, maar dan ook in hoge mate, pleit eigenlijk alleen Meyer’s ietwat plebeïsche boertigheid. Desgewenst kan men het zo zien, dat voor Meyer, de onbeduidendste van het twaalftal, alleen Taurus overbleef.
Als vergissingen zijn Tjalko en de tandarts ernstiger. Tjalko is een opgewonden jongmens, zijn moeder noemt hem een ‘opgewonden standje’ en een ‘vaatje buskruit’, hij kan zich opwinden om niets, gaat recht op zijn doel af, een van zijn principes is: ‘de toekomst heeft men zelf in handen’, en bovendien is hij een enthousiast voetballer. Voetbal valt bij uitstek onder Sagittarius, niet alleen als ‘sport’, maar ook omdat dit teken van oudsher het ‘dijbeen’ beheerst. Waarschijnlijk is Cornets de Groot op een dwaalspoor geraakt, omdat Tjalko een ‘lagere’, d.w.z. geestelijk tamelijk onbeduidende vertegenwoordiger is van zijn teken, dat in de astrologie overwegend wordt getoetst aan filosofische attitudes en idealistische bedoelingen. Maar tenslotte kan iederéen onder Sagittarius geboren worden, en dan worden het voetballers of praatjesmakers of beiden.
Van Schaerbeek vind ik als weifelaar, die zijn zinnen niet afmaakt en ‘in volzinnen met haakjes spreekt’, als aartsschipperaar, die alles vergoelijkt en het voortdurend met zijn geweten op een akkoordje probeert te gooien, een erg duidelijke, zij het ook ongunstige Libra, die letterlijk niets van Sagittarius heeft. ‘Vermoeiende welbespraaktheid’ (pagina 171) is allerminst een monopolie van dit laatste teken, maar ook de ‘delibererende’ Libra eigen. In het bijzonder pleit voor Libra zijn erotisch konflikt, dat uitgesproken in het ’teken’ staat van geven en nemen; waarbij hij persoonlijk niets op het spel zet, Dat ‘zijn idealisme voorlopig nog te groot is’, heb ik niet goed begrepen; m.i. kan men dit beter vervangen door een schijnidealisme, waarmee hij,

[p. 1031]

al dan niet voorlopig, de goegemeente zand in de ogen poogt te strooien. Een ‘vrome huichelaar’ is hij stellig en zeker, maar dit doet, voor wie Libra afwijst, altijd nog eerder aan Capricornus dan aan Sagittarius denken. Voor het overige hebben evenmin als in De vijf roeiers deze fouten in de astrologische interpretatie Cornets de Groot’s spekulatieve bemoeiingen merkbaar ongunstig beïnvloed.


[Zie deze menupagina voor de dupliek van Cornets de Groot, voor brieven, recensies en een nabeschouwing].


  1. Het woord ‘vruchtbare’ is omcirkeld en in de kantlijn voorzien van een vraagteken []
  2. Op pagina 1020 en 1021 zijn twee passages onderstreept en in de kantlijn via een pijl met daarbij een vraagteken aan elkaar verbonden. De eerste passage: ‘Waarin wij elkaar hadden gevonden was alleen en uitsluitend de astrologie, de zodiake symboliek. Met dat al laat zich deze symboliek in velerlei richtingen uitbreiden; en het lijkt mij dan ook zeker te verdedigen, wanneer Cornets de Groot op pagina 61 de Mnemosyne als een ‘hermetische tekst’ betitelt en uitvoerig als zodanig behandelt.’ De tweede passage: ‘En hoewel het waar is, dat de alchimie eigenlijk geen betrekkingen met de traditionele astrologie onderhoudt’. []
  3. Hierbij de opmerking: ”t Is óok de enige die overblijft, en die tenslotte door zelfs de vurigste tegenstander ervan (Schaerbeek) wordt aangehangen…’ []
  4. Hierbij de opmerking: ‘Haack: “Een acteur speelt alle rollen van het stuk”…’ []
  5. Het woord ‘uitsluitend’ is onderstreept; in de kantlijn de afkorting ‘ZOZ’ []

Plaats een reactie