Landschappen en andere gebeurtenissen

 

Bron: Bzzlletin, 3e jrg., nr. 22 (januari 1975), p. 24-25.
Over: Gerrit Kouwenaar, Landschappen en andere gebeurtenissen, Querido, Amsterdam, 1974.

[p. 24]

dit is

Dit is niet mooi
dit is niet onleesbaar
dit is niet voor kinderen

dit is geen geheimtaal
dit verheft niet het volk

dit is de binnenkant
van je buitendeur, dit ken je
toch: je hand
vergroeid met de klink

op de mat onder je voet
het dagblad het weekblad het maandblad
het jaaroverzicht

het sneeuwt in de hitte
het sterft in de vrede, de letter
heeft alles gegeten, niets
is niet waar, niets is verleden, niets
is verteerd

Meer nog dan de vraag naar welke zaak het woord ‘dit’ in het eerste gedicht uit Kouwenaars zojuist verschenen bundel Landschappen en andere gebeurtenissen verwijst, houdt me de formule van de eerste zin bezig: ‘dit is’.
Een machtsspreuk die noemt en schept: er zij licht.
Maar ook taal die voor de nieuweling de dingen in de samenhang van mens en wereld voegt.
Noemen, scheppen, onderwijzen en leren: een opklimmende reeks van almachtige alwetendheid naar een vrijheid, die de onmacht meesterschap verleent.

Het is niet meer met het gevoel een eigen gebied te betreden, als je van binnen de buitendeur achter je dicht trekt, nu de wereld voor jou via de brievenbus binnenkwam. Maar toch: daar geldt vrijheid, niet autoriteit.

Op de mat onder je voet
het dagblad ()

Een paradoxale situatie, waarbij de in dit gedicht met ‘je’ aangesproken persoon (is het woord ‘je’ in dit gedicht wel een persoonlijk voornaamwoord?) niet alleen staat.
Een situatie waarin het ik en het historisch proces elkaar schijnen uit te sluiten, terwijl ze toch niet buiten elkaar kunnen en niet zelden ook elkaar doordringen. Zo ontstaat er tussen die twee een verhouding als tussen zijn (dit is) en groei, landschap en gebeuren – al is dit gebeuren, onder een ander perspektief óók “zijn”, want “niets is verleden niets/ is verteerd”.
Maar wat “is” of groeit, hangt natuurlijk helemaal af van het oogpunt van de dichter. Is dat binnenwaarts gericht, dan is de “Umwelt” het landschap, is het daarentegen naar buiten gericht, dan dient het subject tot zulk décor. Dat lijkt me tenminste de zin van een regel als “dit is dus gebeurt niet” uit het tweede gedicht. In ieder geval is de stijl introspectief en statisch van aard, wanneer het leven als een proces in de tijd wordt beleefd.
Kouwenaars systeem van snelle wisselingen van blik, die data en décors tegen elkaar inruilbaar maken, heeft wel degelijk behoefte aan enige vaste realiteit. De aansprakelijke “je” is niet alleen één met de buitendeur, maar bevindt zich daar, op die plaats, tussen begeerte en onlust. Zij vormen de twee polen van de mythe van deze poëzie, al leeft de begeerte in hoop en vrees en de onlust in de schijn van uiterlijk welbevinden, gelijk men ervaren kan, nu Kouwenaar in zijn dubbeldicht twee herfsten die polen op een tijdlijn heeft geplaatst, die “de” oorlog verbindt met een herfst vol levensmiddelen, maar zonder levenslust.

twee herfsten

men is vandaag ontzettend onsterfelijk
het is eindelijk de echte heldere herfst
die er haast nog niet is

de bladeren vergelen, nog betrekkelijk groen

[p. 25]

de wind is nog blauw, wijst geen enkele richting
de grond ligt nog onder het gras

men rookt de zware sigaar van de dokter
men raakt bezweet door het werpen met darts
men drinkt zijn zevende glas

in een ligstoel later men stippelt
onder het genot van dit tijdstip
een reis uit

de reis voor de komende heldere winter
en men vindt met de pink weer die heldere weg
naar dat denkbeeldige eindpunt-

Zo’n herfst, – een drangreden tot naar binnen gaan, in het eigen huis, het eigen gemoed, gelijk gebeurt in de cyclus ‘dit is’. Maar evenzeer een moverende reden om dat wat buiten is in te dikken in taal, zoals in de tweede cyclus ‘idyllisch landschap bij ondergaande zon’ gebeurt. Een sublieme reeks gedichten, dit landschap, waarin het statische en het dynamische elkaar snel opvolgen, elkaar ook snel móeten opvolgen, door de sterke onderlinge samenhang.
Maar uit het poëtisch systeem van deze dichter vloeit ook een opdracht voort: de opdracht om tot continu leven te maken, wat eens een proces van leven was. Kouwenaar onderneemt het in de derde cyclus, ‘le poete y. sur son lit de mort’. Een indrukwekkend stuk werk, niet alleen omdat dit proces van leven vooral sterven was, maar ook omdat deze cyclus een prospectie is, van wat in de vierde en laatste cyclus nog komen moet. Het is waar wat Boutens zegt, dat leven alleen dan leven is, wanneer het “tot de dood ontroert”, maar heel reëel is ’t, dat Kouwenaar die waarheid iets anders fundeert dan Boutens het deed, zonder reclametaal, bijna zonder adem, maar aangrijpend, als in

als men de adem inhoudt hoort men
de kinderen groeien en weigert
één stap te verzetten

 

Plaats een reactie