Inktvergiftiging

 

Bron: Bzzlletin, 5e jrg., nr. 46 (mei 1977), p. 7-8.
Over: Thomas Graftdijk, Treurarbeid, De Arbeiderspers, Amsterdam, 1976.

[p. 7]

Ik sloeg wel eenen man dood om mijne wonde en eenen jongeling om mijne buile.
(GEN. 4 : 23)

Graftdijks bundel Treurarbeid bevat poëzie die op de lezer een indruk nalaat, die hij niet snel weer vergeten zal. Een indruk die tegelijkertijd is opgebouwd uit verwarring en een gevoel van instemming.
Het omslag van de bundel brengt een archetype uit de socialistische retoriek in beeld: de revolterende mens, compleet met de tot een kreet geopende mond en de tot dreiging gesloten vuist. Maar de overheersende kleur van het plaatje is groen: de tegenkleur van rood: Treurarbeid.
Bedenkt men dan dat de bundel bijna uitsluitend erotische poëzie bevat, dan beseft men langs welke weg een desoriëntatie wordt bereikt, groot genoeg, om het ironische autocitaat dat op de achterkant van de bundel prijkt te aanvaarden als een goede raad:

Zolang je in de smeerboel mijn verwarring onderscheidt begrijp je ongeveer wat ik zeggen wil: neem een misse pennelikker van de vlakte niet te serieus.

Een tekstverklaring verlangt minstens de invulling van de plaatsen op smeerboel en verwarring door bv. resp. vormgeving en dichterlijk opzet, of poëzie en ars combinatoria of stof en poëtische logica of woorden van gelijke strekking. De verwarring van de ikzegger is overleg – die van de lezer een zekere gemoedsspanning ten gevolge daarvan.

Baudelaire, Jarry, Heine, Piet Paaltjens, Brecht zijn een paar namen om het terrein van deze poëzie te bepalen. Ik doel hier niet op beïnvloeding, want op de eigendommelijkheid van Graftdijkse poëzie valt niets af te dingen; maar ik meen dat zijn wereld een mengeling is van realisme, romantiek, mystiek en karikaturaliteit, die het makkelijkst is op te roepen door deze vorm van name-dropping. Wel kan men vast stellen dat Graftdijk in sommige trouvailles Elburg naar de kroon steekt (geloofde-geliefde; gebenedijde-gedijbeende; hollend door Holland); anderzijds treft ons ook een curieus woordgebruik als vlinderveluwheid met de echo kinderzenuwheid als eindrijm; concurrentie met Jan Engelman, die trouwens in een gedeformeerd citaat (framboesia wat zwelt daar op?) tevoorschijn komt.
Met Piet Paaltjens heeft de dichter één karakteristieke klacht gemeen: Kijk wat je gedaan hebt – een klacht die in een andere toonzetting verwoord wordt als Wie schetst mijn verbazing. Men voelt wel dat er achter dergelijke verwijten geen echte vrouwenveroveraar schuil kan gaan. De minnaar hier is teveel slachtoffer, te veel onderworpen aan de hegemonie van het gevoel, om als overwinnaar op te treden. Liefdeswraak noemt Paaltjens het gevoel dat zo’n pennelikker van de vlakte vervult. Levensgroot is de dorst naar wraak van zo’n machteloze: “Als ‘k u daar, HEDWIG, stof smoren zag,/ Hoe zou mijn ziel dan dreunen van mijn laatsten lach!”
Het is dit vermogen van de ziel dat Grafdijk aanduidt met rioelengeest of mefistofelische geest een visie op deze Lamech-psychologie die de poëzie van Piet Paaltjens nog in een eigenaardig licht zou kunnen plaatsen.
Onvoorstelbaar groot zijn de gevolgen van een ontmoeting:

Kijk wat je gedaan hebt; zelfs de arbeidersbeweging is verworden en tot lethargie vervallen door je toedoen, kijk wat je gedaan hebt met je Mona Lisa-glimlach…

Maar groter nog zijn de gevolgen van een afscheid: in Onrechtmatige daad krijgt een telefoontoestel astronomische afmetingen en wordt de fobie ervoor met de ondergang van de kosmos in verband gebracht.

De minnaar die nog een opvolger is van de ridder, beschikt over een retoriek die van die van de militair niet of nauwelijks te onderscheiden is. Helena en Troje, Deirdre en De Roede Burcht.
Wie de vrouw verovert, verovert ook de stad. In liefde en oorlog is alles geoorloofd. Enzovoort. Hij onderscheidt zich ook van de machteloze en afgewezen minnaar. Zijn motto luidt: Pluk de dag. Hij is overwinnaar, staat onafhankelijk tegenover de vrouw die door deze heer van de wereld wordt geïdealiseerd.
Maar de minnaar van de vlakte? Die is een volgeling van François Villon, een der eersten, zoniet de eerste die de veilbaarheid van de vrouw in zijn werk aan de orde stelde. Zijn motto luit veeleer: Kijk wat je gedaan hebt – hij is verre van onafhankelijk, integendeel, hij kleeft zijn geliefde op curieuze wijze aan. In Graftdijks woorden:

Eigenlijk ben ik het verwenste,
het obscure nevensymptoom van je bestaan

of

Ik kleef je aan als een aandoening een gebrek

Graftdijk zag in het griezelige verband dat er tussen het kapitaal en de zelfkant van de maatschappij bestaat, een mogelijkheid om de verhouding tussen de seksen niet in militaire, maar in economische termen te benaderen. Waarbij natuurlijk het aandeel van het kwaad in de samenleving vereenzelvigd wordt met de vrouw die geprofaneerd is, en de treurarbeid verricht wordt door de man die aan een zekere spiritualisering (in mefistofelische zin dan) toe is.
In Verpaupering:

mijn geliefde wond de kleverige draden van haar

[p. 8]

web tot kluwens op, in spin, de bocht ging in en krachtens de wet van de maatschappelijke omloopsnelheid van het kapitaal
heeft ze mijn ruilwaarde bot versjachterd,

maar niet voordat ze mijn meerwaarde sluw had afgeroomd…

Twee hoogtepunten in deze bundel die trouwens nergens dieptepunten heeft:

Hoezeer de vrouw geprofaneerd is, blijkt uit het gedicht Relaxen met de heksenmeester, waarin de wraaklust toppunten bereikt – de poëzie eveneens, en juist omdat de wonden van de ikzegger zo door inkt vergiftigd zijn hier.
Ten tweede: Treurarbeid wordt afgesloten met een toch nog onverwacht gedicht Als je haar ontmoet. Het is gericht tot de onvoorstelbaar rijke dubbelganger van de ikfiguur, en waarschijnlijk daarom revistisch van karakter, vooral in het slotvers. Er schuilt iets achter van een nostalgie naar een heilstaat, een andere wereld, een nieuwe, zonder leed.

 

Plaats een reactie