Beginnerswerk

Bloemlezing uit werk van Bert Schierbeek
samengesteld door R.A. Cornets de Groot

 

Bron: Bert Schierbeek, R.A. Cornets de Groot (samenst.), Beginnerswerk (1968). Collectie Letterkundig Museum.
Redactionele opmerking: dit is de feitelijke bloemlezing. Het is onduidelijk of deze als voltooid moet worden beschouwd. Grosso modo volgt de bloemlezing De derde persoon vanaf pagina 17 tot aan pagina 86, keert terug naar een fragment op pagina’s 44-45 en besluit met een lange, afsluitende tekst afkomstig van de pagina’s 107-110 (de eerste druk van De derde persoon is 171 pagina’s groot); tussendoor wordt de tekst een aantal malen onderbroken door korte fragmenten uit Het boek Ik.
Zeker is dat de inhoud niet overeenkomt met de opgave zoals die in de verantwoording is gegeven; daarin wordt De derde persoon zelfs in het geheel niet genoemd. In het typoscript worden de opeenvolgende tekstfragmenten alleen door asterisken van elkaar onderscheiden; die zijn hier vervangen door nootnummers. Karin Evers, sitebeheerder van www.bertschierbeek.nl, voorzag de teksten van bronvermeldingen. De samensteller dankt haar voor haar vriendelijke medewerking, en de Erven Schierbeek voor het verlenen van toestemming voor overname van de fragmenten.

[p. 1]

Soms treedt het uit voortijdig en bouwt een glazenhuis in de vegetatieve
ademtocht en het innerlijk bewogen zijn in de gang van het bloed de
bepaling der ramen helderleid en kunstlichtbestraling van de komende
eenling
naakt, geboren, alleen, onzeker behoed en vol in het kleed der
gekleden ik wil dat wel zeggen: rechtopgaan
dit leest de moeder en kijkt uit het raam en ziet de zoon van de buren
het lichtschip der galmgaten gaat voorbij achter glas
zij kent de steden en dorpen op aarde en zegt de havens uit
zij vreest een komend waterhoofd en ziet de afgesneden neus der kinderen
aan de spiegel staan en zij weet dat zij leeuw en adder zal zijn
zij is in oproer
zij is in ontroering tegen de wereld
zij vreest de man in de streling der handen
zij hoort de stem van afrika
zij weet zich kapot en heel en tastbaar rijk vol verschijning
zij staat matriarchaal zo stil in de doorzicht der aders
zij slaat alarm in de schrik van haar lichaam
zij leest de openbaring in de zomen der luiers
zij breit het kleed voor het kind vol wapenveld
zij loopt rond in heilige confiscatie
zij is heilig dier onwerelds en naar buiten anti
zij eet gras herkauwt met de koeien en ligt in haar eigen veldslag te kijken
listig onderpand in de daden der dagen
wijkplaats van toekomende lauweren in de wonde haar rijk
grootvorstin op gezwollen voeten binnen een ontredderde stofwisseling
om te voeden
de heraldieke vogel in het membraan verbeelding
die lichamelijk is
en waarneembaar
en niet te kennen
in de hofceremoniele dagen der uiterlijkheid
moment vol openbaar leven
in de diplomatie aan de bureaux der barbaren
bewogen op voortijdse adem

[p. 2]

spiercontracties tegen de wereld
de nagel in het zout der aarde
dat beweegt
traag vol longen en lippen overal
in de ontplooiing der darmen die de weg wijzen
buiten het middenrif van haar mimiek om leven de ogen zelfstandig
zij weet van de mond die haar vreet
zij zegt de onverstaanbare gebeden uit de schede der aarde
zij weet zich verbonden en ongekend
en hij bekende haar en zij glimlachte
en Maria voer uit op een ezel en haar man droeg het pak
en haar man wist niet
en zij zag de ster en kende de zucht der hemelen
zo is het leven en de dood op aarde verenigd, zo zei zij
en de man lachte en gaf brood om te eten en wist niet
zijn onderkaak sleepte over de wereld
zijn baard viel stuk op de stenen
zij telde de druppels aan zijn voorhoofd en zag de hoefgang van de ezel
de koningen over de wereld vielen ter plaatse
zij liep binnen het hoornvlies der sterren en ging de weg
zeker dokter, kiemplasma
en het kraakbeen
en soms de vergroeiing
ook wel overal ogen
en uit de hemelen daalde neer een overgroot geluid vol huidmeren en
smaakhelder met de handpalmen bescherming geheven tot krib tegen de
onbewoonbaarheid der aarde en het wegvagen der helmen kou en met
stallen warmte der dieren die opstonden en opkeken en hun hoofden
bogen en de ruif kozen vol dwerggroei en brein binnen de blinde darmen
van een warm leven met de bloedcel het oog op de benen het hart op de
adem wij weten op het gelaat wij zien dat gebeurt in haar wat ons de
leden tot lopen gaf en de zwijgende eerbied van lachloos aangezicht en
eieropen ogen
de dieren zij ademen rustig
zij schraapten de voet aan de steen
in het wimperen wee der geboorte

[p. 3]

de man droeg een lichtschip aan
de koningen der aarde speelden het spel van vergankelijk gehemelte
de verbening der beelden begon tegen het einde der nacht
in de verheviging der uren
in de klem van de tijd
met de tang zuster
zo dit verzwangerd ik stik wat er komt jullie beesten die de kant zien
van het komende dat hard is en zonder genade en vol vergaan en de dood
en een nieuw leven en ik stik in de pijn van wat komt jullie die staan met
instrumentele handen in een droog woord
mijn adem is kalk en bouwstof
mijn bloed staat ten teken aan de onbewoonbare wand
als een uitwas wat losgerukt ligt. binnen de bloedsomloop der dingen de
weerwolf mijn lichaam vol oud water en heilige navolger
de schaar, zuster
de naald, zuster
de draad, zuster
wat er diep snijdt in de tallozen der aarde die liggen met de mond aan
de muur van het duivels proces in dit heiligbeen van ontstaan met de pijn
totterdood op de lippen vol wijn en eethuis en lopende legende uit de
eigen aderen die voeden de aarde in het zaligmakend certificaat der
natuurlijke proporties in de water weegproeven en het lood dat zij
minder gaan wegen aan het vlees van hun lichaam door de schalen verdeeld
in de bedding van uit en inkomst het slachtoffer der ongegronde spelen
met de mensonterende hand van de goddelijke toeslag die de ogen opent
en de fontanellen huid over hoofden legt tot waas en wezen en transparant
laat de ingang der wereld de aankomst der glazuren opperhuiden1
ook dit kind werd geboren met de tienduizenden
tot derde persoon van allen
aan het einde van een oorlog temidden van de waanzin der witte kruisen
schreeuwende moeders en mensen die geen lichaam meer hebben

de buren brachten krentenbrood en in het huis van Halman sloeg men
kruistekens over de drempels
de dokter liep in en uit
hij zag de kleur van de moeder die het kind hield
hoog aan de wangen en door de regenboog der ogen liep een krijgsgevangen
leven

[p. 4]

die achter het draad zitten kwamen toen niet terug
het koortsveld der graven beschreef de ondergaande zon
de vader speelde met het kind en zijn vingers
de buren mompelden onheil aan de wanden met de gesloten mond van het
woord
wat vlees was geworden sliep in de wieg die de moeder had gebouwd en zag
bewegen
dit is het kind, mompelde zij
ons kind
en het kind van de dokter kwam binnen met vruchten
het zal gekleed gaan als het beste kind van de wereld
het mooiste, zo zei de moeder
en zij bezag haar huid en de pijn die niet week
dit is een monografie in mijn hart, dacht zij
en zij zag haar vader en moeder en gaf de vuurhand uit haar lichaam
zij hoorde het zwijgen en het prijzen van het kind
de schoonvader kwam en hoorde zijn naam geven en ook van een
dode broer

alles moet in leven gehouden en de dood bestaat niet dan per dag
er was een muziekcorps Kunst na Kracht dat blies een serenade
de vogels stonden stil in de lucht
het kind dronk niet
je moet zorgen zo zei zij na enige dagen dat het het mooiste kind
ter wereld blijft en dat alles op tijd aan hem gebeurt
de moeder de vader de schoonvader en de man knikten
vele zonen lagen stijf in en op de aarde en wachtten de spade en de moeders
treurden de tijd uit en de banden wrongen zich dicht om de kelen der
wereld van overal dezelfde met de nagels die vertwijfeld zich hechten aan
de dingen
en er waren er die terug kwamen met een heel lichaam maar gevoerd werden
naar de schaduwrijken die de mogendheden hadden opgericht voor allen
waarin het zwarte gat van hun lichaam de aanblik deed duizelen en de
loop verloren midden in het bloed en zich uitstortten aan de droge grond en
zo opgeraapt en gevoerd werden in dikke misttreinen met de gierende
fluit van het lamplicht voorop naar het hol van de aarde waar de zusters
hen ontvingen gelijk eens de moeder het mooiste kind van de wereld met
de nacht in het oog en gelijkende de vogels ver aan de kim der lijkenluchten

[p. 5]

omdat het de glimlach wilde de warme mond de borst en een gewoon
menselijk leven die gevoerd werden en geboren worden en een en het zelfde
zij weten te laat dat het leven op aarde onmogelijk is en de moeder het enige
wezen waarin de goden van weleer nog woonden toen zij het woord tot zich
namen en het vlees lieten worden en uitgaan binnen de kamers der aarde
gelijkend de grond der geboorte

in die tijd ging de zwarte hand duidelijk door de woning en vlogen gebeden
en kruistekens tegen de muren op
ik heb de waterspin van het vergif in mijn bloed, dacht de moeder
je zult wel leven kind, zei de moeder
zij dacht ik ben de vierde van de moeder die sterft
de grijze vrouw van mijn beeld die het heet te zijn en er is zij
en de velen gingen door het gruwelijke beeld van dit leven naar de schaduw-
rijken en bezochten de zonen de vaders de broeders de mannen die in een
ander licht leven en de tekens verleggen en het verkeer vereigenen tot
absolute duisternis der anderen die het goed meenden en het weten niet
wilden die hen gestuurd hadden en nu de kooien kwamen bezoeken er waren
er met de schietschijven van hun ogen en de mortiergang der benen en de
afgehakte rede vol loopgraaf en schot en niet meer ziend dat de blinden die
kwamen uit een verre familie van het eigen bloed lichtschuw hun rijk
betraden om hen in de kooi te strelen de moeders die wel gejuicht hadden
eens ook toen zij gingen de sommigen maar de meesten met de kreet der
wandrang in het oog zo als zij zagen de mannen sterk van het lichaam
dat de duisternis aanvaardde toen de wereld dacht dat het licht kwam

dit leefde aan de wanden van de kamer waar de dood de bassen spon in het
lichaam der moeder
er werd geen krant gelezen
in de volkeren stonk de vloek van hun handdaad
in de ruïnes beierden de klokken vol brandschat
in de rokende trechter der aarde spookte de dood in jacket
het jacket dacht aan salons en stichtte bonden
de bonden gooiden de graven dicht en verzamelden beenderen
de honden de godvergeten honden van goede wil zij vraten loden kogels en
lijken en smolten oud ijzer om
voor stoelen om op te zitten

[p. 6]

uit het aluminium der preken oorlogstuig
god ging alleen over de wereld binnen de klem van zijn kaken
er werd geen woord gesproken
dit zei de moeder wederom zal het mooiste kind van de wereld zijn
ook al ben ik er niet en het zal geen kwaad ondervinden en geen
kwaad doen zo het kan als ik er niet meer ben en het zal leven en je
zult het verzorgen nu ik niets kan doen
en zij keek naar haar volle borsten en zij kauwde haar tranen
en door de tranen de lach weg naar het kind dat gezoogd werd door
een ander
zij zag de vrouw en zij stak haar handen uit en zij zegende de woorden
die nooit meer gesproken zouden worden die kwamen uit het raam
rood van vreemd licht dat haar ogen uitzonden en zij las de
berichten der doden en haar naam en Henoch van meer dan zeshonderd
jaren en zijn stem die zei: ik wandelde met god en god nam mij
tot zich en ik was niet meer
te dien dage kwamen vele moeders terug van hun gekke zonen en zagen de
duisternis over de velden en spoten traangas over de wereld en tanken
geweld vol droefheid
de vaders gingen vloekend hun weg en weigerden het werk
ik voel zo zag de moeder langs het raam de zwarte pest hand gaan
en de tocht van buiten die mijn lichaam afkoelt
het kind zal het altijd warm hebben, fluisterde zij
allen knikten door de verstomde kanonnen van hun blikken
want ik zal niet meer zijn, fluisterde zij
de ontroering draaide films tegen de witte kamers van het hart
de sluitlakens werden het applaus voor het zwijgend geschut
en Chaplin wandelde tegen de wereld die dood wou
Charlie draaide de stok de hoed en zijn voeten tot strop van het lachen
mijn moeder, zei de jongen later heb ik nooit gekend, zij stierf toen
ik negentien dagen was aan kraamkoorts
de dokter schudde zijn hoofd en zei dat komt nu niet meer voor,
er is geen vrouw meer die daaraan sterft, wij hebben de penicilline
de jongen knikte en ging heen en voelde zich de derde persoon in het drama
dat aan zijn bloed voltrokken was en waaruit hij nooit zou opstaan
want wie de moeder mist ziet zijn leven een windmolen vol portret
en vraagteken binnen de kralen die zij droeg en de gesp die hij kreeg
en het kleed dat zij borduurde en de naam op alle muren en veel

[p. 7]

later ziet hij de buurman voorzichtig zijn deur openen ver over
tijd en mensen de brug opgaan over een rivier diep gearmd en hoort
het woord dat valt in een lege straat en ziet het stoppen der taxis
en de stem van de man in de bar die overslaat en het verhaal vertelt
van zijn leven een nachtspook vol zusters en zevenbil en de daad
van de hand om een leeg glas dat te drinken staat in zijn lichaam
binnen zijn dode huid in zijn vragende vingers die de ogen der wereld
zijn en melkwegen lang lopen tot de erkenning van het ene beeld dat
daar gaat over het flikkerend nachtwater zonder genade de overkant
van zijn wezen met de spiegel reëel in de hand en de gil van drachtige
meiden geleund tegen het steen van hun rug met de arm die de
streng aanhaalt van het bloed dat zij weet staan te stinken op de
lippen die de ander tot zich haalt over het geld dat nooit gemaakt
kon worden in het kunstlicht van oude lantaarns met de verdomde
verminking van een verloren geluid dat het gezicht is van alle dingen
dan staat het gebed omhoog bij de dood van de moeder die niet gekend
werd dan in de memori der afwezigen die de naam over de lippen dragen en
het oog uitleggen in het kind dat schreeuwt om eten en verschoning
onder de tienduizenden werd ook dit kind vervoerd met de begrafenis en op
zijn lichaam stond het graf met geknotte zuil en teken van zijn leven
en in dit graf lagen de velen en ook de tienduizenden der moeders die
stierven over de wereld vol vooruitziende donquixote
de sancho hij lacht aan de staart van de ezel
en de ezel heeft het oog
zoals de ezel die stond in de nacht der sterren die wij heilig zingen de mensen
van overal op de aarde
tegen de kale berg der beschrijving
binnen de kromme der cirkels vol kiezel mangaan
met de waan van rozensuiker
in het zeker vol haarscheur
een glazurenleven vol korfvorming
het baaierend zwaard met de blikken der papaver zo rode koraal in het
gebeente dat gaat en de weg zoekt vol klankmaat
zij zullen uw licht zien o moeders die opstaat niet ten tienden dage maar
altijd en overal de afneming der oogappels doet vol voorletter en heilig en

[p. 8]

onbestemd in het stoten der schepen onzekerheid die de om en de lachmaar
het eindeloos kind geeft en de schreeuw van verering en ridderschap

de grote godzoekers om de wederverkrijging

pariasmerig zij op de rhodische zeerechten met olie en vlek te water en de
grijns vol verlamming om de openlippen vraag die zo geheten het vaderland
de dassen der haat legt en de revolte krijst over vlak zicht en het rustige
schip zonder roer weet en de huizen van waanzin bezoekt met het weten
ik ken wat hier rondgaat en de waan der bezoekers en de waan der genezing
een ziekte vol tarwe met de minos rechtvaardige hand van zijn schutter
die staat achter de hekken der venerische kloven in de nabijheid van de
kruisdoorn haat in het afzonderlijk gezang van zijn geheel
dat hij wil
dat onvindbaar is en misbruikt
waaraan geen mens de schuld draagt
waarin hij wapenloos ligt
een orakelend oog vol zinloze rede
die de mens meer dan ooit in zich zelf leert kennen
en zijn traan legt tot graniet van bestaan
in de uitdrukking der voordracht vol ziekte
in de koorts die de moeder de dood deed
zoals zij ligt op het kerkhof alleen
en de zoon die haar één keer bezocht en wezenloos was en de draagkracht
voelde in de wortelsnijding en geleerde termen wist van weefsel en
psychologie maar een rozenhout zocht tegen vol wit en geel en als bloem
de doornen over zijn huid legde en ontsporingen wist binnen zijn beeld dat
lag onder de grond van jaren onder de goed onderhouden stenen der
mensen die de fluisterstem over eeuwenafstand chinees deed worden in het
staan van zijn ogen op brokkel steen een zuil van een tempel vol sparta
en altaarblad boven de gekruiste beenderen des doods en de lauriertak
R.I.P. zodat hij dacht nooit meer te kunnen lachen
dit was na een kermis in het dorp en hij zijn eerste dubbeltje vond
bij wijze van wedervergelding
in de termen der mensen die een stelsel zien
aan de hand van een leuning in een uitvoerverbod
met de middenmaan in de handen en een reuzen-bloem
zogezegd dit leven vol volkstam verleden
over de aarde die gaan tegen de dood der velen
zoals zij zijn en genoemd het zout der aarde dat niet weet de zuurdesem

[p. 9]

langzaam en het rijzen ver bovenhoofds
zoals de moeders die liggen onder de stenen en de zonen die staan daarvoor
vragend een openbaring
een dwarshout
een verstandsgrond
een steensoort voor hard beeldhouwwerk
om te zijn wat de vader denkt?
om de voorstelling van de ander?
hij legt gewillig zijn vasten uit tot de grens van haven maar zijn lichtschip
draait tegen het donker de bundels sanskriet op het water der houdende
handen vol tegenwerping en listig bekleed met de trommelslag der vuren hoede
wat er leeft is het leven van allen
wat er sterft is de dood van ieder
er is geen bescherming in de boekdrukkerskunst al schrijft men met zachte
wol van een schaap in koelgesneden woorden met de grondkleur verloren
in de tongen der letters van een niet te schrijven taal
met jeugdherinnering en bijbeeld in de derde persoon
als een opdracht aan allen
een kind schreeuwend om voedsel
dit kind met de moeder der moeder alleen in een dorp
een beweegreden van leven door alle rouw
een hek in de vader die kaarten liet tekenen en les gaf aan oord
geen plek om te wonen
met oude anne alleen in het huis van de buren
zoals de zoon zou zijn eens alleen in een bijgebouw van de steden
en jenever drinkt tot de grondvorm zich wijzigt
een aartsbisdom in zijn hand en een primair verschijnsel
binnen een assurantie schriftuur vol ontvangenis en moederschap2

de dode ogen die bleven leven met het portret, het gebed en de
portretten… en de schreeuw, de wil, het koppig hoofd van het
kleinkind… WIE HET EINDE NIET HEEFT GEZIEN ZAL DIT GELOOF
NIET BEGRIJPEN…
wie het einde niet ziet en de angst niet het keelknijpen deed
voelen wie niet ziet dat hij einde en wil heeft gezien en het horen
verging aan de ramen van het luiden en de gebroken zuil achter
’t toorn en Kama Krishma en Jezus niet leefde

[p. 10]

die zal de boom niet weten en het oordeel niet kennen en de harde mond niet…
en het verstand verliezen zal concepten duisternis tegen het licht brengen…

de lieve ou-vrouw huilt
de lieve ou-vrouw leeft
het lieve ou-huis verdeeld
het ouwe -o-wee-mij huilt
in ik, mij, wij…

ik zal mij moeten geloven in de liefde en de kinderen die in mij
zijn maar de vader zwijgt en trekt aan zijn snor van klein zijn…
ik zou willen geloven en ik geloof in het mij groot zijn en
meer boom dan de bomen… wij weten de lust, wij weten de rust,
wij weten het gras dat wij voeden en het licht dat de bladeren ik
wij en jij zal hoeden… wij weten… wij weten het zeer, het veel en het meer…
DIT ZOU WINST KUNNEN ZIJN ALS DE SCHATTING GEHEEL
BETAALD WAS!3

en Corrie de meid die de ouvrou hielp en het kind van stonde af begeleidde
en het lopen leerde en de eerste woorden en de regenbak schoonmaakte
met de ladder onder het huis van het wonen en de broden kocht en soms
huilde en altijd de beste was en nu een druk leven heeft de corrie onvergetelijk
in het kind tot beeld geworden omdat zij was die diende en de waardigheid
had uit een rustig groot lichaam waarin zij stond soms tegen de tuinen
horizon en opkeek over de landen waaruit zij de aardappel rooide van
haar gouden hart dat de rechte plaats van de mensen had in zich zelf vol kind
en groot in haar koele hand lag een heel mensdom en zij vergat te rekenen
en zag door dit kind een vreemde aardlaag lopen die wel verdriet maar
ook vreugde was omdat de kinderen zo zij wist wel mijnen waren vol
vreemde gronden en deze geëerbiedigd moesten zijn en zij deed in de eenvoud
van haar ogen meer dan de mensen vermoedden zij legde uit voor het kind
altijd de schone loper zoals het haar zelf was iedere dag hetzelfde werk
maar schoon en nieuw en geen erkenning van alleen maar gewoonte door wat
zij was en wist en niet kende dat het oog open moest staan en de vruchten
op tijd geplukt en de bonen gewekt en de handen smerig op tijd en schoon
en zoals ik haar later zag eens in een grote stad vol warmte zo heet het
plaveisel aan de voeten dat zij temidden de knellende schoen uitdeed en op
haar kousen verder ging en de stad zag en de mensen maar niet de uitlach

[p. 11]

haar kon bereiken want zij ging in de vreugde dat zij uit was en vacantie
en de eenvoud lag om haar met het grote oog van de liefde voor de dag in de
mensen over wier straten zij liep in die stad het dorp van europa en
de taal van haar streek die zij sprak tot het hart van de wereld iedere dag
de mens zoals zij is en zij weet en nu brood en geneesmiddelen verkoopt
achter de toonbank van de armen de lijst der schulden en betaling bijhoudt
en niet weigert het voedsel dat zij uitdeelt tegen de balansen in met haar hand
en de vinger ontnageld door feit achter een klein raam vol suikergoed en
aspirine met het oog over het eindeloze veld waarop het weer woont
en de stilte enorm leeft en grote voeten legt in de gebaren van allen die zien

zoals zij ziet de corrie der eeuwen
zoals de mens die leeft vol religie van leven
zoals zij zal staan in het beeld van het kind
en ziet
dat dit kind
dat zij opbracht in het huis van ouvrou en kleedde
dat het soms gaat naakt over haar veld
dat haar oog een ondergang ziet in de oude jas die het draagt nu man
dat dit kind de volkeren herbergt en zij er in leven en sterven en
weer opstaan
ja ik ben er geweest
al deze mensen met de ouvrou legden zij zegelaarde in het kind en zij
geloofden symbool en deden de daden tot versterking en zij vreesden de
de tijd dat het zegel van de aarde gerukt zou worden en het kind alleen in de
storm zou staan met de vallende bomen die daar met enorme krachten neer
komen op aarde tot ploegschaar over het hoofd der mensen met de rollende
donder en de slaande bliksem van wat wij weten is niets en we staan alleen
in de donkerte der ruimten en zien beweging maar willen het huis bewaren
ons hart dat wij bouwden om de kinderen onze voorouders waarin wij
wonen en die uitgeleefd zelf dit doorgaven en geven en eeuwig zijn onder
de wind der tijden in het wassende en ebbende water der werkende handen
in de immense arabische mantel wit van heelal en de stevels der stappende
boeren met de klepper het werkpaard onder de voeten de vleugel van koorn
en kroon van pronk en juweel van vlakte zoals het ligt om de mens met
dijeneinders en de vuren geplant tegen de zee en tot baken der schepen
het wad en de kwelder de bodem bombaarde in de mondtrom van eb en vloed4

[p. 12]

in dit veld groeit de voetbal het kind en de verschijning der wereld om het
eens allemaal te tekenen levensgroot zoals het er staat en gebeurt vehement
van de ruimte bezeten de woorden en woorden en woorden van alles en allen
en ieder ding van gesprek zoals het tot hem kwam binnen en boven het
lichaam uit der gestrekte armen de man die bidt om alles en zijn handen
overvol ziet zonder de verzekering en zonder het heil duidelijk voor ogen
van de bewustzijslagen van zijn bevolking en met het mes der gedeeltelijke
genezing die gebracht wordt door de chirurgen weedom en de was van
het leven der moeders op aarde onder de achtergronden der hoge schuren
opgetast van gedierte toegankelijkheid van warme melkhand en het spreken
der bovenmenselijke wezens in de dorsende stofwolk van de toverachtige
verwezingen door de looze streken die de natuur doet binnen de stallen in
koeien mensen en de overmenselijke stem van verlaten molenschuren
in de scheppende angsthand der beelding
toen Plat de tram stopte voor het kind op de rails
de water en vuurman die rondgaat op alle treinen
het visuele experiment van een opvoeding
in het kind zonder leerstelling en geloof aan alles
en de verklaring dat de wind een boom is
de fantasma zich zelf zo heilig tussen de dekschepen ik zink
dat de godin der boomvruchten ziet en de blote kont van de buurman vol
nachtelijk scheepssein en foedraal
dit is de verkeerde lichtgeving aan een schilderij

maar het kind komt dagelijks de man tegen op straat die de klimaten verlegt
binnen het weer en het notenschrift van het hart levert in onverstaanbare
woorden met volzinnen waarin de voorwerpen lijden en het onderwerp
voortdurend zoek schijnt al hebben de kleine potten grote oren
zoals het gesprek der groten sluipt door de ruimten van zijn hoofd en aan de
schedel klopt en een weg door de hersenen zoekt en de motor aanzet tot
daden van stilzitten en wolken zien als het onbegrijpelijke gebeurt dat de
buurman de trein stuk maakt omdat zijn zoon een minder mooie heeft of de
buurjongen twee minuten later voorstelt ophangertje te spelen en met de
kat te beginnen en daarna een waterfiets te maken zoals de broer van de
vaders en zo over te steken naar een ver land dat duidelijk ergens ligt
en reëele stem heeft

dan worden de bessebossen een prairie
en in de aardbeien krioelen de beesten
en de framboos is het hart van alles
en het dak van een schuur is niet hoog genoeg tot de vader komt en zegt

[p. 13]

het is te hoog kom eraf en breek je nek niet
ze zouden je de nek breken onder de ogen
zodat de schuld wreed ligt in de nacht met het éénoog moreel gezet boven de
witte wenkbrauw der lakens vol hollevat geluiden en verglijdende golf-
stroom plafond binnen de voorhandse titels der vaderslagen die geen
gunstig op de tong hebben en zo faunisch in het eigen zweet liggen met
de beelden voor ogen van dag en het lopen over de verboden plaatsen
binnen de angst van een kinderleven

zo krijgt de dag gestalte in het donker en binnen hetgeen lachend wakker
wordt tot type van de steeds werkzame mens
een handwerk vol bokspoot en verrichtingswoorden
en kleine versteningen al als een kraanoog
fel onder de huid voor altijd tegen de morele zwaartekracht van de woorden

daarom dat de kinderen ter wereld in grote lege huizen wonen met open
deuren en hoog opstaan tegen de dagen der mensen en de stemmen die
rondgaan en een grote brand verwachten uit hun lichaam een dodenboek vol
rede en een bouwhuis voor anderen opdat alles de uiterste grens zal krijgen
van vrijheid van overgave van verlossing en dat het niet gek hoeft te
worden maar weegschaal vol voorwoorden en handboek met kracht van
gebedsrol en collectief de liefde van allen en de beleving der stof en tast-
tafel van verbeelding

van hand tot hand
met het vraagwoord

ik ben midvoor centerveur midden voor alles ik in het midden ik voor
alles dat ben ik ik zoals ik ben niet genoeg ik maar midden voor ieder ik wil
ik zijn voor jullie allemaal voor boven midden over jullie zo is ik het kind ik
de gezamenlijke levenspraktijk voor de handen en voeten van het lichaam
het grote vuur zonder genade
de vriend van de trein5
de ouvrou kwam altijd en zei het lieve woord
zij had een heel leven in haar handen en om haar lippen een huis
dat legde zij over het kind
en het kind zweeg en lachte en sliep
en de ouvrou ging niet dadelijk en keek
zij zag kinderen en het kind de moeder van dit kind
en de oom kwam naderbij en zei kom het slaapt
en de vader verweg ontving een brief waarin stond dat het kind goed groeide
dat het gauw naar school zou gaan en een driewieler had gekregen

[p. 14]

hij rijdt er het hele dorp mee door en iedereen kent hem en heeft er plezier aan

de vader las de brief zeventig maal
en het land ligt in zijn geweldige hemel en drijft de ruimte uit
de vader geeft les aan de kinderen
en de ruimte slaat schut en bouwwerk op en een ontzettend binnenleven
en de vader ziet alleen zijn kind getekend
en het binnenleven gaat de geschiedenis na en schudt de mensenhuid
en het getekende kind gaat lopen
de mensenhuid rimpelt onder de adem der ruimte
het lopende kind loopt zijn klas weer uit
de ruimte ligt op de kaart bestorven
de kinderen zagen de kaart door Groningen Hogezand Sappemeer Zuidbroek
Scheemda en Winschoten
grote gemeenten
en de vader legt de stok met de aanwijzing neer en kijkt uit het raam
door de ruimte er achter gaat een vrouw
de beeldvrouw van zijn handen
zijn hoofd knikt en stelt een leegte voor zijn ogen
door het licht alsof zij nimmer sterven zou
de kinderen zingen automatisch de kaart Wildervank Stadskanaal Ter Apel
ik zal mijn zuster schrijven over mijn kind denkt de vader
zijn hand neemt de aanwijsstok
nu Limburg zegt hij
en hij ziet de opgebroken straat midden in zijn leven
en de brug
een zoon die de mensen zal spreken6

Hendrik gaat voorbij en niemand zegt iets
één paard trekt alles
de wormen der stilte knagen in de zwarte eierschalen der gordijnen
dat is de steenaarden gang in het geheimschrift geheel van dit dorp
dat de steenhouwer de namen grift
en zwart
en opa de lijkkoetsen bouwde en geld voor het kind
dat is het kind dat later een man opzet tegen de nacht en luistert
wat hij hoort van zich zelf
een straat naar de diepte
de factoren encyclopedisch gerangschikt in de elementen het bloed
tot filiaal generatie verheven van wat leeft in het erfbeeld
de miskweek ziet in allen

[p. 15]

de verhoudingen tussen die leven
dat opa de trouwkoetsen bouwde op de glanzende wielen
die de ouvrou aanbad
die later de klompen bewaarde onder het oog van het kind
die de tante eens paste en het kind zei Nee!
zodat de ontroering ging wonen in het oog van de ouvrou
een gewoon menselijke gestalte7

in astronomische grootheid verrijst uit het kind de mens in de doorbuigende
dagen van dit leven onder de kritische druk der meesters in de kringloop
der nuttige werkingen de processen der openbare lichamen en de kracht der
schifting neemt kleur aan in de lach en het leed van het kind
dat werd verplaatst
dat ouders kreeg
de vader die wachtte al jaren
en de moeder die niet wist wat zij kreeg
en het kind dat zei: ik maak een bioskoop van een kist en een wekker
dat is een voorwereld waarin de ouders het hoofd buigen tot de trillingsbron
en het hoofd schudden van ja en nee
maar twee maal twee blijft vier
dat is geleerd en geschreven de wet
het kind kijkt op en vraagt drie klosjes
de moeder geeft
het kind spreekt het woord: lens
er wordt een ster ingeschakeld en een arbeidsfactor
het kind is wind onder het oog der ouderen
eerst je frans dan spelen en om vijf uur thuis
en binnen het huiswerk ziet het kind een zeemansverschijnsel en een gelijk-
richter en wandelt alleen door de donkere ruimten der stof naar een nacht
van woorden8

ik ken het stiefmoeder geluk van het ongeluk zijn, het stiefmoeder-
lijden van stiefkind zijn… het stiefkind zijn van het geluk en het
lijden zijn het stief, stief stiefverlangen van begeerte zijn…
dit alles en nog meer!
ik ben kroonpolder en hamdiek, dreibörg en neischanze, de punt
en de punt van raide, wijwert en usquert, sidderburen en boven-
buren, het oostende en het westende, het loug en het loog en de
leugen… het hogeland, het westerkwartier, zoutkamp de zee, de

[p. 16]

en de dollart en het oldambt… ol paitje, ol graitje, de bus
en de winkel… de winkel het speelgoed en de winkel het spelen…
de werkplaats het werk, de bakkerij het bakken, broekemao, anger-
man, kuper, hilngao… de school, het spijbelen, het water, het schip
en de golf die oversloeg… die mij verdroeg, die mij niet verdragen
kon en het ijs dat glas was en zakte… scheuvel den, scheuvel den
nait staon te kiekn en kold wordn…
ik was de klai en neistaotenziele… de ziele open jongens, de
ziele is open… en al het water van de zee kwam het dorp binnen
en de vissen worden misselijk… ze drijven rond, op hun buik,… de
buiken vol vis… ’t kost niks van-daoge…9

want de kinderen zullen hun ogen in hun handen nemen en opstaan
tegen hun ouders en zij zullen beter weten en de ogen vergooien
op de plaats van het witte blindvlak
er zal gevloekt worden
men zal elkaar in het hart vervloeken door de liefde heen
met geknede aarde de mond stoppen tot het ijdele woord
de lippen wijdopen prestige
de fouten zullen een muur in de uitspraak bouwen
zij zullen elkaar niet verstaan
binnen de angst van zich zelf10

Kijk, zegt de vader, het is alles goed bedoeld en het zou als jij en niet zoals
wij maar jij zelf dit ook zag wat er gedaan en gewild wordt want de wereld
vraagt toch en jij zou ook als je ’t zag en wij zijn ouder zie je dus zou je
moeten maar beter als je ’t zelf ook wilde dat je wat werd waaraan wij plezier
en jij zelf ook want het gaat om jou, maar de wereld en wat je zegt is
waar maar niemand gelooft het en je kunt beter al is het waar wat er
gevraagd wordt is ook weer niet zo veel dat je met je verstand kunt natellen
en dan is er ook iets voor je te tellen later want tegen alles en iedereen
in is ongelukkig en niet vol te houden je zult toch als je niet ziet wat wij zien
later veel later zeggen dat het allemaal goed bedoeld was en wij wel wisten
je ouders die het goed menen al lijkt het ook jou toe nu dat je gelijk hebt
maar onzin want de wereld de samenleving en de dokter toch die moet iedere
dag weer en wat dacht je zo’n man wil ook wel eens maar hij moet en de
arbeiders in de hete fabrieken en wat je voor hebt bij die mensen en die op
zee zijn en verweg en geen tehuis hebben en wij er nu nog maar later
moet je alleen misschien en als je nu je hoofd in de nek gooit je bent er

[p. 17]

niet minder om natuurlijk maar het zou als het kon zo mooi zijn die weg
die niet moeilijk is en gelukkig maakt ook wel gelukkig want wat jij ziet
is het grote dat mooi is maar onmogelijk op de wereld want de wereld
wil het niet en ook je moeder zou dat ook zij heeft het niet gemakkelijk
zo geen jongens gewend en streng opgevoed en ze wil het goede zoals
ik voor jou en natuurlijk mag je na je werk als je klaar bent alles maar
eerst slagen want de diplomas worden gevraagd steeds weer het is
misschien onzin in jouw ogen maar de diplomas…
en de zoon zwijgt de verbeeldingshand door de ruimte
de verbeeldingshand slaat op de schedels der wereld met doodsbeenderen
en de klank is hol
omdat de mens sterven wil is twee en twee vier
omdat de mens onsterfelijk is is twee en twee vijf
omdat we ’t goed menen eet je wortels want wortels zijn gezond
omdat we geen wortels lusten schreeuwen de kinderen zijn we niet dankbaar
kijk zei de vader het zou als je…11

zo staat aan de wand der verbeelding een verschrikking
en de verschrikking vreet het leven
en het leven wordt vet en glimlacht
in de daad staat de hand stil en valt af
de aarde schudt en verwijdert een stad
de afgevallen hand zaait zich uit en vermenigvuldigt zich
de handen komen op en gaan hun technische gang
tegen de kadmeia en vóór het orakel
en Theresias liep blind rond en legde het raadsel uit
zijn handen vol tranen
kosmisch bewogen is het verhaal van ouders en kinderen
de bloedschande begon in het redelijke woord
en het woord was niet meer
het woord had de angst uitgetrokken
en de kinderen noemden grote namen en namen de boeken der ondersteuning
ter hand en lazen dat er verkeerd geleefd wordt op aarde
dat zeiden de wijzen
de gekruisigden, de vermoorden, de stillen, de waanzinnigen
in de ogen der kinderen stond het ontleedmes en een botanische tuin
zij hingen de trommels om en verzamelden onkruid
zij trokken vloekend het veld in
zij bouwden een eenzaam huis midden in het verkeer

[p. 18]

een verkeerstoren
zij veroordeelden alle meelopers ter dood
de wereld werd ledig en de huizen stortten in
na jaren
de bevolking vluchtte voor de wraak der kinderen
ons eigen bloed?12

O that old gang we had, my friend, that old friend Frits and me…
het   HOY-FIN-DEL MUNDO! dat zwaar in de harten zong en Ter
Braak verslond en Perron over alle perrons van het godvergeten on-
kruid sleepte en Nietzsche was en de Umwertung aller Werte in der
Unschuld des Werdens, en de kippen van de boeren keelden met
de wielen van huurauto’s de baron achter ’t stuur en geen meid op
de weg meer veilig in onze monden en de harten saamgeknepen
van de angst van het doen van het laten… praten… pratende
piraten… de pasterotische verdringing van de godverlaten een-
zaamheden der eindeloze bossen en het verkeer tussen fabrieks-
muren en het gillen der meisjeshanden, die de nek zouden willen
strijken, die gestreken hadden willen worden, die gestreken hadden
moeten zijn van onze weltfrommlustige handen… het oog deed
alles, het oor en de neus waren bronnen voor de mond… we spogen
de stank van alles om ons heen! Onthersen! Onthersen de gore
broodlingen die het grootzingen willen smoren… Hou de hand maar
op jongen! Je vader verdient en heeft altijd gelijk en de moeders
zwoegen de pakken schoon en geen genade en verlossing van het
dankbaarzijn…13

Goed studeren jongen en ’t examen toch maar halen, de tijd gaat
door, o zijden o leden… en de sterren maar dragen Bram want de
raad van de joodse raad is een raad van taber o hitler genakel ge-
nade met ons de slimmen van zoet zijn en wachten op het slim van
onze gedachten en het snel van ons begrip… ze hadden begrip

jongen, maar eeuwen geleden… diaspora supernatura in intraliïs
noctis lêmoor je hi oor wa je hi oor… de oude Jehova zweeg in de
taal van het graf er groef het graflood en schoot de joden dood en
was meer Hitler dan Goebbels, Goering en Hitler weerloos… ach
im schosze der süszen blonden dirnen haben auch wir das genusz
der nüsse gekannt… Was? Schön?!…

[p. 19]

en we zeiden wijsgerig beslist: die europische nihilismus
en we hoopten met de slappen, der vaderen zoontjes en ’t ver-
stand van het kleinzijn schlusz… potentieel in de geest fascist met de
fakkel der geest… de heilige geest die ’t decorum niet vrat en zich
verzatte in ’t machtloze vloeken tegen het beest, die blonde bestie,
de beesten
we hebben gefaald
allen die niet werden gehaald hebben gefaald
allen die gefaald waren en god riepen en werden gehaald
en die stonden voor het einde van het licht
en die baden o god o mij dan genade want ik kon het niet halen
zij hebben het verhaal door de lopen gehaald en mijn hart tot
mijn ogen
zij hebben het blind van de zon door de buksen gestoken om het
verweer
zij verweerden zich de angst uit de kelen
we stonden alleen in ons hart
wij o god, wij die faalden o goden wij stonden alleen in het rek
van de rij voor de rotten tegen het hek van verrekken verrekken
verrek!!
nee we konden het niet halen
we stonden tegen de muren krepeer maar
we hadden ze de dood willen steken
en het kruis uit de haken willen slaan
wir, wir verdammt noch mahl wir waren die Herren des Volks
die bluthunde waren wir de zoeaven van heilig maal heilig
o Jeanne o Jeanne tu’n étais pas si seule dans tes flammes
die de roest gerust hebben wordt het hart uitgesneden
in hun huid staan gekerfd de dood de daden en de gebeden
wij hebben het niet vermeden, wij hebben ons niet vermeden,
wij hebben ons zelf niet gemeden
de maat van het heil de doem van de schijn-o-w-willen-zo-heilig-zijn
ordnung musz sein und die ruhe für Schweine
dit o goden, wij konden het niet halen, wij hadden het willen halen
en het woord was groot en de moord nog groter en de dood van
het hart harder dan de zerk der zoden…
we konden het niet halen
ze sloegen ons dood aan de loop van ’t geweer en de loop van de rust

[p. 20]

ze sloegen de dood in de moed en het kruis in de rug
ze sloegen hun hart tot een blinde lap
ze sloegen de ogen zich uit en het oor werd verloren
ze sloegen de luister om de tyrannen
ze wilden het niet halen, ze wilden de moed niet halen…
ze hebben het goede gewild, ze hebben het panis angelicus van
het goede gewild.
ze hebben het méér voor het goede gewild
ze hebben zich zelf goed gewild
ze hadden geen wil
ze hebben de dood in ’t verstand gestoken14

een structuur van pakpapieren paedagogie moet het geschreven worden
denkt alles later door de man die de kans mist en leest
het eigen woord uit de schaduw zich zelf
of een verloren meid is
dat kind
toen het zag aan de bar vermomd in rode zijde de geisha de meid
die de heren de tong uithing en zoop van ieder en de benen de mond leende
de bek van de beesten alom om te bijten en de hel in het lijf de ogen vol
hemel van de sloot die het zag langs het jaagpad vol wilgen met de alg in
haar lichaam nu en de kwal van de zeewieren drank in ieder gebaar
de verdommenis aan de vette lippen in de ontkenning van kind wat wil je
drinken uit de platte poot van de richel de kerels die staan en de meid
die lacht en de heren de borrels verdrinkt uit de motorische bovenlagen van
reactie met dezelfde verwondering waarmee het de photos keek van
dit is je grootvader en dit de moeder van je moeders moeder en zij naaide
de hele nacht door zonder machine die waren er niet zie je zo was het toen
en het kind knikte
ze wist alles en ze zei dank je wel voor die borrel en ze drukte de handen
en keek en wat er gaande was konden de ogen wel vereeuwigen in één
minuut in de voortgang van het darmenleven
de dingen zijn mooier meestal dan de namen, zei de man later
de namen kunnen ze nooit dragen, zei de vrouw
er woont een knaagdier in mij, zei de man
ik wil verbranden, zei de vrouw
mijn schrift is wankel als ik zelf stond aan de mond te lezen
als kind zocht ik het jawoord al
cherchez la femme15

[p. 21]

ik weet dat ik puin moet ruimen, want de lijken willen gewassen
zijn.
ik weet dat ik bloed moet drinken om niet in de stinkende put van
de dood te zinken.
ik weet dat dit hart de zon van het lijf van het hete der aarde
plukt
ik weet dat dit zingende hart de zonde der duisternis schroeit uit het levende lijf dezer aarde.
ik weet dat ik god zal vergaan mij, ik god ver hier zal verdoen
mij de adem!
ik weet dat de wacht om het einde zal staan met de mist en de mest van het grauw…
om te gauw
om het te gauw mijn verdoen in de plank van de aarde te baren
om het kruis van de naam te slaan met de munt van het graf
om het huis uit de klank van de muren te slaan
om mij godvergoomijmijzelf in de straf met het leed van het grauw
mij te veel aan.
ik weet dat ik god mij de goot moet zijn…
voor dit stinkende volk?
voor de truth of this age?
voor het bloed in de bodem het blad van mijn hand?
O Singing my dears!
and Sinning my dears the dubble bound stars from heaven!
ik weet dat ik god mij te groot moet zijn…
met het goor van de tram de gil van het kind een stad in mijn hart.
met de rem!
MET DE REM!!!
(ze zouden het willen lijmen!)
(ze zouden het iedereen en allen willen lijmen!)
(ze zouden mij van alles en allen willen lijmen!)
Uit deze huis is geen ontwaken!
HET SYSTEEM VAN DE DOOD.
We leggen plaatijzeren haat op de hoeren.
We liggen tussen de bene het uur nu een eeuw te verzweten.
We dragen de vruchten de dood in het hoofd
We bouwen de stad op de jammer genade, genade versnel ons
Versnel ons de trein van geluk o splitfire genade
Is dit de schaam voor de schroom van o droom ons o nu?
De stem zwijgt eunuch en geknepen in hamers het angstzweet

[p. 22]

Chloroformine de Dieu!
De angst zweet de magen vol en het zwijgen!
A rapture in Blue!
Wie wint krijgt het graf!
Op alle fronten!
Ze wachten op ons liefste.
Ze wachten op ons liefste op alle fronten.
Kijk naar de bomen liefste, ze vreten de bomen liefste op alle
fronten.
Kaal op het koud van het kauwende front, mijn liefste.
We staan allemaal kaal op de fronten liefste…
Wees, o liefsten, gerust, o liefste, alleen nog machines zij sterven
fronten.
NO CASUALTIES!
Kiss my little cares away!
0 Willie du, küss’ denn, küss’ denn die Pein meiner Augen…
Die Russen, die Bomben, die Russen!
Sterbe, o sterbe, o Jude, o Gatte, o Katze vom Gase…
Nitsjewo! Nitsjewo!
mais non mon amour, nous sommes des amants et nous cueillons les
fleurs de la vie… et la vie immortelle… les fleurs immortelles du
sang de la vie coulante, recoulante, et pas si sombre, si sombre, si
mort plus mort qua la wort…
we moeten er komen, we zullen er komen, we moeten hunkemöller
mee lexis er komen, we moeten het radio komen van teele mee visie
zijn, we zullen het so wie so van remise zijn, het zal ona de nood zijn,
het…
HET ZAL ONS DE DOOD ZIJN!
we moeten op tijd zijn, we zullen op tijd zijn, lethargisch van de
tijd zijn, energisch het zweet van de tijd zijn, het weet van me tijd-
schijn, het rein van het mijn en dijn zijn, de weeë wij schijn bij mij
zijn… de greenwich-tijd van het ee pie em zijn… deotheïde van
de tijd zijn, me tijd zijn, me zijn en tijd zijn, o me tijdsein!!16

ik heb de pest aan jute en al die kerels die iedere dag weer jute maken
in de fabrieken en kantoren en overal waar ze maar niet stil kunnen
zitten want dat is het ze hebben het nooit geleerd de arme donders dat stil
zitten niet en niet om gewoon maar arm te zijn en niet bedonderd

[p. 23]

en daarom doen ze alles tot in de laatste perfectie van waanzin en zien
daarin iets en in die apparatuur die zo mooi werkt dat je er gek van wordt
alleen al van er naar te kijken dat is al meer dan voldoende en het draait
maar door voor je ogen en niemand ziet dat alles je alleen maar tegen
staat omdat je er niets meer in ziet niet kunt
ik heb nog nooit iets redelijks gezien of gehoord
toen ik zestien was braken ze de boel voor je ogen af en leek dat nuttig
en nou liggen ze te meieren dat wij de boel moeten opbouwen en net als zij
en niet zien dat het van ’t begin af aan al weer mis is
in ’t grote en ’t kleine
nee en wij willen dan niet werken en wij zijn bedorven
nee en de jeugd interesseert zich niet en we tonen geen belangstelling en
kankeren op duidelijke etterbuilen want alles zeggen we alles is alleen nog
een geweldige zielige etterbuil en ze kijken er naar door de televisie
en ze zeggen van atoom zus en zo en nou nooit meer oorlog want
en zo zeuren ze door zoals ze al jaren achterelkaar gezeurd hebben
en maar door gaan zich lekker maken
en wij willen niet werken
maar zij zullen werken
zij zullen bouwen
alles hebben ze al gebouwd wat er staat dat we zien en niet zien onder de
grond en boven de grond en straks de maan ook nog verpesten
en wij willen niet werken
wij willen alleen nog lol in de zon en verliefd zijn en mooie meisjes
en geen ernst want als we een gebrek hebben misschien is dat we niet meer
ernstig durven zijn alleen maar bedroefd omdat we bang zijn dat we
in ernst de boel zouden opblazen al die mooie en minder mooie woorden
die zwarte pakken en hogehoeden en die optimistische colbertjagers
en die hele vervloekte rotzooi die zij hier neergepoot hebben en waarvoor
ze zich nog op de borst slaan ook
en ik weet wel het zijn ook mensen en ze doen ook wat ze niet laten
kunnen en moeder de vrouw en alle kinderen en de bazars en de clubs en
het winkelen en de verleiding van wat we zelf maakten net als die ploert
van een paddestoel door die electrische kiektoestellen en ze kijken er naar
en durven zich nog niet eens rot te voelen
maar niet aan denken en morgen maar weer door het komt niet zover het zal
wel niet en als dan wij niet als wel dan misschien wel weer iets anders
en zo klunsen ze door en wij willen niet werken
wij zitten positief in de zon en onze grieven
wij zullen ze wel uitlachen als de boel weer eens echt misloopt
als ze ’t zelf ook zien

[p. 24]

als de darmen weer aan de muren hangen van wie dan ook
als ze zich eindelijk weer rot voelen

maar ’t was dit keer een echte proef wetenschappelijk verantwoord met
echte manschappen op 15 km afstand van waar het ding neer plofte om te
zien of ze er echt levend af zouden komen en of er niet ergens inwendig
achteraf toch iets stuk blijkt dat kun je nooit weten met die stralen
en heel ver wel op 60 km zaten de autoriteiten met de kijktoestellen
en registreerden maar weer alle gouverneurs en zo en asbesten pakken
aan en donkere brillen op en maar kijken of alles goed ging en nou komt
zo’n ding over een paar jaar neer en dan doet ie zelfs de vijand geen kwaad
omdat de bedoeling niet is omdat o godverdomme omdat weet ik veel
de boel moet blijven draaien denken ze je hebt het allemaal wel
maar ’t is nooit zo zeker en ze tellen nou de boel op die heeft een klein
vretend gebrekje ontdekt en die zijn ogen konden er toch niet zo best
tegen en ook diep uit de grond uit de aarde de ingewanden meent men een
raar gerommel te horen dat ook niet deugt en als ze daar dan ingaan
kijken scheurt de hele zweer open en stroomt de rotzooi vlammend en
bloedend over hun handen en beginnen ze te schreeuwen en deugden de
toestellen toch niet en dan beginnen ze opnieuw of ze denken dat ze net
ver genoeg zijn om tegen elkaar te beginnen want dat weten ze ook
altijd zo precies
ze weten alles precies en daarom is er voor ons toch niets meer te doen
wij willen niet werken wij willen alleen nog lui in de zon
en zij mogen zich vrolijk maken over onze gedichten
die we maken of niet maken
ze mogen alles doen wat ze willen zich ergeren en ook gewoon doorgaan
maar wij doen gewoon niets
wij zitten maar te kijken en we verbazen ons een enkele keer over hun
vaste stemmen
en dat gebaar van wij weten diep in onze strotten weten wij alles dat
is altijd al zo geweest wij die bouwen wij practische mensen wij maken
alles hier waar jullie van genieten de bioscopen en de voetbalvelden en de
treinen en koeltorens en krankzinnigengestichten en fijnere gevangenissen
en het recht en de wet en de hele boel het geld en de schulden en al het
gemak en de taarten en de wijven en kinderen en alles ja alles maken wij
voor iedereen wat
maar wij zitten in de zon zeggen de jongens en meisjes diep in de grief
van hun huid die gescheurd werd voor de tijd waar het mes aan te pas
kwam toen ze nog droomden en die de droom werd afgesneden en die nu

[p. 25]

toch op de onderstroom verder leven van gekregen brood en kleren en
uitvreten wie maar wil hun lijf of het werk van hun pennen of van
de penselen die ze de droom leggen voor die ouderen die ze zo kennen
en precies weten waar de kantoorkruk iedere dag het hardst kraakt
in zo’n hart dat ook alleen verder moet en soms de café’s induikt van die
jongens en meisjes en met geld gaat gooien over die jonge huiden
en ook wel de vinger uitsteekt met een dooie bal in zijn ogen en kaatst met
de fletsige bloei van mislukking daarergens diep weg nog dieper
dan de draaiende kruk van iedere dag een slag verder en gewonden
om die draaiende as met huid en haar het haar vaak al weg en de opper-
huid maar nu vretend het vlees en dat vlees protesteert laat door de vingers
geld gooien handen en glazen vol met een dronkenschap vol muiters
binnen het vervloekte vrijwilligers legioen van zijn lichaam zo achter de
oogbollen daar waar het prikt iedere dag weer op het blindvlak
van het plichtmatig verdriet
dat zijn de jongens en mannen
de sommigen wit nog in het rode vlees van hun droom
de meisjes die zich opmaken en wachten
die hun ouders uitkleden op straat
die de vloek diep kerven in de huid van het licht
die hun gelijk uitbroeden tegen de waanzin
die soms gek worden en in bedden gelegd omringd met witte lakens
en zusters die ze niet aan mogen raken
want dan loopt het verkeerd
het is niet voor niets verkeerd met je gelopen
nu niet hier de boel verkeerd laten lopen.17

© Erven Schierbeek, 2007


  1. De derde persoon, p. 17, r. 6 tot p. 20, r. 10. []
  2. De derde persoon, p. 26, r. 1 tot p. 33, r. 10. []
  3. Het boek ik, p. 35, r. 12 v.o. tot p. 36, r. 14. []
  4. De derde persoon, p. 35, r. 21. []
  5. De derde persoon, p. 41, r. 20 tot p. 43 onderaan. []
  6. De derde persoon, p. 51, r. 5 v.o. tot p. 52 onderaan. []
  7. De derde persoon, p. 60, r. 19 tot p. 61, r. 7. []
  8. De derde persoon, p. 73, r. 9 v.o. tot p. 74, r. 13. []
  9. Het boek ik, p. 36, r. 15 tot p. 36, r. 3 v.o. []
  10. De derde persoon, p. 74, r. 4 v.o. tot p. 75, r. 6. []
  11. De derde persoon, p. 80, r. 1 tot p. 81, r. 1. []
  12. De derde persoon, p. 86, r. 1 tot p. 86, r. 4 v.o. []
  13. Het boek ik, p. 69, r. 19 tot p. 70, r. 2. []
  14. Het boek ik, p. 67, r. 16 tot p. 69, r. 6. []
  15. De derde persoon, p. 44, r. 15 tot p. 45, r. 10. []
  16. Het boek ik, p. 83, r. 1 tot p. 85, r. 3. []
  17. De derde persoon, p. 107, r. 9 tot p. 110, r. 6 v.o. []