Ogen dicht!

 

Ongepubliceerd, 7 blz. typoscript met correcties.
Bron: Archief Cornets de Groot.

Tekening 'papa leest'
‘Papa leest’, tekening door Machteld Cornets de Groot.

 
Narda heeft voor Mattie krijt gekocht, ‘super chalks, non toxic’ van Trident. Ordinair spul, uitermate geschikt voor de lei en de straat. De kleine artiste zit nu wijdbeens op de vloer en maakt grote zwaaien met de hand links, neemt het krijt dan over in de andere hand en herhaalt de beweging. Ook gaat ze er wel bij liggen, steunend op een arm. Ze tekent dan met hetzelfde gemak, stel ik me voor, als waarmee Plato, aanliggend, improviserend filosofeerde. Het valt me op dat ze met het krijt zover tracht te reiken als maar mogelijk is,**). Ze verovert zich een ruimte, waar zij het centrum van is. Als ze in een paar krassen iets herkent, maakt ze die tot uitgangspunt van echt bestuurde bewegingen. Wrijft er ook in, zodat de lijn verdoezeld wordt; rolt er met haar lichaam doorheen. Wanneer een lijn haar bijzonder bevalt, buigt ze zich voorover en kust het geval. Opeens ziet ze een ijsje in iets dat ze tekende, doopt haar hand erin en eet het op. Het ding verdwijnt natuurlijk ook

**) Jan Smejkel maakt wandtekeningen en straattekeningen in krijt, iets bescheidener dan zij, ‘want niet hoger dan mijn hand reikt’ – althans voor wat zijn wandtekeningen betreft (in zijn interview door Georg Bussmann, Kunstpublikatie, 2e jaargang, no. 1/1979).

[p. 2]

echt door al dat gewrijf, maar dan verschaft ze zich een nieuwe portie en trakteert er ook haar ouders op.
Plotseling ziet ze ogen, roept: ‘Ogen dicht!’ en wrijft ze met wrede kracht van de hand dicht.
Het is een eigenaardig soort tekenen dat ze beoefent: iedere volgende actie maakt de vorige ongedaan.

Dat lichamelijk zich begeven in een te betekenen ruimte, dit gebruiken van het eigen lichaam als tekeninstrument, een doezelaar in hoofdzaak, voegt tijd toe aan de vlakke ruimte. Je kunt het spoor zien tussen begin- en eindstand van de beweging van het artistieke lijf. Het is waar dat Yves Klein ooit een naaktmodel in zijn blauwe verf doopte en haar door assistenten over een plat vlak liet slepen, waardoor van de beweging van het model een spoor achterbleef. Klein ensceneert; hij wil niet anders. Maar juist daardoor wordt het mij duidelijk, dat er tussen Cobra en Zero een fase overgeslagen werd: die van de kunstenaar die zelf in een lichamelijk bepaalde ruimte een door het eigen lichaam bepaald kunstwerk tot stand brengt, waarin de vierde dimensie expressief kan meespelen.
Het doet mij werkelijk plezier te kunnen constateren dat mijn kleine grottenschildertje in een diep gevoelde behoefte voorziet, en indien dit niet geheel waar is, dan toch een kunsthistorische leemte heeft weten te vullen.
Ik ben eigenlijk nog in deze en dergelijke gedachten verdiept, als ik uit de krant lees, dat de Guernica eindelijk de bestemming zal krijgen, die Picasso hem gaf: het vrije Spanje.
Leo, die niet van dit soort kunst houdt, vatte zijn bezwaren eens zo samen: ‘Goya, Picasso, Grosz, Lucebert — ze hebben allemaal een boodschap. Maar met hun oorlogen hebben wij allang niets meer te maken. Hun engagement spreekt een denkend mens niet aan: het is tegelijkertijd teveel en te weinig’.
Ik zeg: ‘Het is de vraag, of een kunstenaar wel onder de aktualiteit uit kan. Of hij zich aan de psychologie van de oorlog onttrekken kan. Hij is tenslotte een mens en kan niet voorkomen, dat hij zich betrokken voelt bij iets, als zijn

[p. 3]

gevoelens hem aanspreken. Picasso’s schenking drukt natuurlijk wel iets uit,— de hoop denk ik, dat in de toekomst kunstenaars niet meer door de werkelijkheid gedwongen zullen worden, zulke stompzinnigheden uit te beelden, om de eenvoudige reden, dat zij zich niet meer voor zullen doen.’
‘Maar dat is toch krankjorum! Zo’n schildering van de verschrikking! Vergeleken met wat er werkelijk aan de hand is, mist dat toch ieder doel? Iedere waarschuwing van hun kant wordt dezelfde dag nog door de media achterhaald en door de militairen overtroffen…’
‘Zij zijn de laatste grottenschilders. Wat zij uitbeelden: “weg met de oorlog!”, gebeurt in hun idee — nee, zou moeten gebeuren,’ antwoord ik wat hulpeloos.
Eigenlijk geloof ik dat Leo eenvoudig gelijk heeft, en dat is natuurlijk éen van de redenen waarom ik zo geporteerd ben voor kunst die dan maar helemaal níets meer herkenbaar maakt. Maar als ik aan Grünewalds Kruisiging denk, twijfel ik weer. Die heeft niets van het te veel en tegelijkertijd het te weinig, dat andere kunstenaars laten zien. Daarbij, ik hou van de poëzie van Lucebert, en die zou er toch heel anders uitzien, als hij geen schilder was geweest. Corneille, Appel: ik vind dat ‘mooi’. En tenslotte, ook Beuys is ‘politicus’ geworden…
Leo leidt me rond in zijn galerie. Ik zie een manshoog vrieselement met ijs beslagen, van Jan van Munster. Ook dat is ethiek, denk ik. Een kijk op de mens, à la Marsman: ‘van buiten ijs, van binnen vuur’: wie kan zich losmaken van politiek?1

[p. 4]

Op een dag doet Mattie heel luidruchtig een dans: ze draait en tolt om de as, roept achter elkaar, terwijl ze met de hand wijst: ‘Daar niet en daar niet!
Daar ook niet
Daar ook niet
Daar ook niet
Daar ook niet!’
— ritmisch, het geluid benuttend als dansmuziek.
Opeens drukt ze met groot geweld de handen in de ogen, die ze dicht knijpt:
‘Daar ook ni-iet!’
Het is allemaal heel uitgelaten, en we lachen ons dood erom. Maar het is niet specifiek humoristisch, en ook niet zo bedoeld, als ik het goed aanvoel. Het is vooral absurd.
Kort daarna, het scheelt een paar dagen, moet ik een poppetje voor haar tekenen.
Opeens grist ze het potlood uit mijn handen en roept: ‘Ogen dicht!’ — en streept met hoekige krassen de ogen uit het gezicht.
 
Ze heeft een plastic speeltje van aan elkaar geschakelde eendjes. Die hebben van papier oogjes op hun kop geplakt gekregen: een soort stickers in die vorm.
Ze zegt: ‘Ogen dicht!’, en trekt ze eraf.
Wat dit toch is? Met welke problemen ze te kampen heeft?

[p. 5]

Een paar dagen later stoeien Narda en Mattie op een speelse manier met elkaar.
Opeens steekt de kleine haar moeder in éen van de ogen: een gerichte beweging, met zo’n raffinement uitgevoerd, dat de ooglens erin op de grond valt. Gelukkig wordt het ding onbeschadigd terug gevonden, maar de stemming is volledig naar de knoppen.
Een paar dagen later, als Narda ’s morgens de lenzen in haar ogen wurmt, vraagt Mattie belangstellend: ‘Ogen in, hè mama?’
Dit brengt ons het raadsel van haar onrust m.b.t. ogen nader tot een oplossing. ‘Ogen dicht!’ is een tegenstelling van ‘ogen in’! Je kunt ‘ogen’ uit je oog halen!
Maar waarom dan zo boosaardig de vuisten in het eigen oog gedrukt, bij dat dansje, dat ik onlangs voor de tweede keer te zien kreeg, en waarbij ze steeds weer die woorden herhaalde: ’Daar niet en daar niet…’? Zou je niet denken, dat ze er besef van heeft, dat je het leven niet maar aanvaarden kunt, zoals je het van de natuur ontvangt? Dat het onvolmaakte met ‘ogen dicht’ bezworen kan worden?
Ik heb het idee, dat het magische bij haar sterker ontwikkeld is dan het logische, of, om dit laatste met een term van Piaget uit te drukken: het formele. Ik denk dat haar woordenschat wat beperkter is dan dat van haar lotgenoten, waarschijnlijk toch wel omdat wij het zo aardig vinden, haar met taal te laten spelen op haar manier: bootstapjes doen, mooie tekedingen. Daar komt nog bij dat dit kind steeds duidelijker toont, linkshandig te zijn, en ook dat lijkt me voor de bevordering van het formele een grote handicap.
Ze zal vaak van anderen het spiegelbeeld zijn: het magische is al een weerkaatsing van het formele. Ik vrees dat Piaget dat over het hoofd ziet: alles wat niet ‘formeel’ is bij hem, is ‘concreet’ of ‘pre-operationeel’ of ‘senso-motorisch’. Voor de kunstzinnige opvoeding heb je m.i. niets aan zijn leer. Gaven, die geen bijdrage vormen voor de ontwikkeling van het cognitieve verkommeren bij hem door gebrek aan belangstelling van zijn kant.

[p. 6]

Ik wil dit graag met een voorbeeld toelichten. Mattie hoor je vaak klanken voortbrengen, louter uit plezier om de klank. De l—klank kun je vrijwel overal vormen, ook buiten de lippen: de extra—labiale l! Het vlugge in— en uitschieten van de tong bij die klank, die ze verbindt met de stomme e, bezorgt haar momenten van uitbundig plezier. Ben je er nou als je zegt: ’senso—motorisch’? Of ‘preoperationeel’? Soms schakelt ze ‘zinloze’ klanken aaneen, in de intonatie van een zin. Dit paradoxale gedoe heet bij Piaget inderdaad ‘pre—operationeel’. Maar vaker nog verbindt ze zulke klanken aan een melodie, goed genoeg om op te dansen of te marcheren, wat ze dan ook doet. Hoe heet dit? Pre—operationeel èn senso—motorisch? Wat een dwaasheid! Het is oneindig méer dan dat. Het is op en top het formele: niet dit van Piaget, maar dat van de artist. Primitieve taal—elementen van vóor het woord activeren eerder haar motoriek, dan dat ze die benut als betekenisdragers, als hulpmiddelen om zich voor anderen verstaanbaar te maken; ik geef dat ronduit toe. Maar: drukt ze zich niet uit? Van mijn eigen jeugd, maar ik was toen al vier, herinner ik me het woord ‘bedieme’. En dat betekende in mijn verbeelding zoiets als ‘werktuig’. De ‘schoenbedieme’ was de schoenlepel; de ‘vuurbedieme’ een doos lucifers. Ik werd razend als men voorgaf, mij niet te begrijpen. Men fnuikte mijn poëtische vermogens! Je hebt uitvinders en naäpers, duivelskunstenaars en Taiwanezen. Piaget beloont de laatste. De ontluistering van de droom, daar gaat het om bij Piaget, de ontkenning van de paradox. En dat moet de derde wereld, die van de magie, onderwijzen? Dat is pas kolonialisme!2

29/11

Vandaag heeft Mattie een streep gezet achter de betekenisloze krabbels op het tekenpapier. Ik had haar op mijn schoot zitten en haar, terwijl ik bezig was met dit geschrift, mijn fineliner afgestaan. Ze krabbelde iets cirkelachtigs en toen zei ik: ‘Dat is papa, maak er maar een oog in’. En opeens was er het heilige vuur en echte, diepe aandacht. Opeens begreep ze dat ze iets deed, dat heel belangrijk was: ze schiep iets uit de leegte: het oog, het andere oog, de mond, de neus, de bril, de haren. Een echte tekening van een mens, een vader, haar vader! Nog meer mensen moesten eraan geloven toen,— Narda, Mattie—zelf, haar opa. Lijnen met een diepe betekenis, en echt symbolisch leven. Ik ben er onthutst van, ontdekt te hebben, dat je tekenonderwijs kunt geven aan kruimels van 35 maanden — een natuurproces kunt

[p. 7]

beïnvloeden, vervroegen — vergeleken tenminste bij andere kinderen die zonder onze aandacht tekenen op die leeftijd.

Verbijsterd ben ik door wat ik teweeg bracht aan creatieve energie bij haar. De ene tekening na de andere komt uit haar handen. Een Oma, een Tuin met zon schuur en poes, een Sinterklaas van een ongelofelijke gecompliceerdheid, en toch ook weer van een eenvoud, die je bij een kind, zó jong, voor onmogelijk houdt. Ik schonk haar een klein schriftje van 5 bij 8 cm met gelinieerd papier. Daar tekende ze in: streepjes, haaks op de lijntjes, en daaronder een hele serie veel langere strepen, door een zevental lijnen van de liniëring heen. Tenslotte nog een serie weer kleinere streepjes: ik denk dat Jan Schoonhoven er verrukt van zou zijn. Ik denk ook dat dit een fase van echt breinwerk is – het versplinteren van tekens tot hun eenvoudigste gedaante. Zinleeg heen en weer zwabberen met een tekenstift is er niet meer bij: hier wordt gestuurd en ritmisch gestruktureerd. Ik kijk anders tegen dit kind aan, dan drie, vier dagen geleden. Een soort bewondering. Niet omdat dit mijn kind is, maar omdat het een mensenkind is. De overrompeling die haar overkomen is, en die zo’n stroom van tekeningen — op papier, kladblaadjes, kranten; met verf, potlood, houtskool, inkt — aan haar afperste, beneemt me de adem.


  1. Deze discussie met Leo Verboon van galerie Orez aan de Paviljoensgracht in Den Haag, is uitgewerkt in het hoofdstuk Ontaarde dromen uit Liefde, wat heet! []
  2. Zie voor Cornets de Groots opvattingen over de ontwikkelingspsychologie van Jean Piaget ook Memoriaal VI. []
Doorgehaald: ‘Achterberg, ook een magiër, een primitieve jager, had zoiets:
Met dit gedicht vervalt het vorige
ik blijf mijn eigen onderhorige…’
Doorgehaald: ‘Het geeft een beetje hoop; het knabbelt iets af van het fatalisme, waar ik dit hele jaar sinds de lente, vervuld van ben geraakt.’

Plaats een reactie