Over de functie van het leidmotief

 

Bron: Vestdijkkroniek, nr. 33 (nov-dec 1981), p. 55-57.
Over: S. Vestdijk, Het genadeschot. N.a.v. Rob Schouten, ‘Gegalm met kop en staart. Over muziek in Vestdijks romans’, in: Vestdijkkroniek, nr. 32 (juni-sept 1981), p. 88-98.

[p. 55]

(Teneinde dit opstel niet nodeloos lang te maken, deel ik vooraf mee dat het een reactie behelst op enkele opmerkingen van Rob Schouten in diens artikel Gegalm met kop en staart in de Vestdijkkroniek nr. 32 (juni-sept. 1981). Ik ga ervan uit, dat de welwillende lezer dat artikel kent).

Tal van literatuurbeschouwers hielden zich bezig met Vestdijks roman Het genadeschot. Tot nu toe was ik bij mijn weten de enige die in een essay (Op zoek naar het midden) de aandacht vestigde op het optreden van een leidmotief in de vorm van (de zesde strofe van) Schuberts lied Frühlingstraum.
Het leidmotief zegt niet zo heel veel over Balavater, – anders zou het wel vaker voorkomen in Vestdijks tekst. Het zegt wel het e.e.a. over de omstandigheden, waaronder deze door de “vadermoorder” Vorbrot met het genadeschot wordt gedood. Een verraderlijk schot!
Maar Schouten bestrijdt dit inzicht. Hij bestrijdt althans dat heel het lied “met kop en staart” van belang is bij de interpretatie van de zesde strofe als leidmotief: hij houdt het op alleen maar “de staart”.
Wie het lied kent, weet dat de melodie van de derde strofe als de zesde klinkt. Alleen de tekst verschilt. Uiteraard.
Nu herinnert in Het genadeschot Vorbrot zich alleen de tekst van de zesde. Vandaar dat ik schrijven durf: de vijf overige is hij vergeten: ze zijn verdrongen. En ik noem voor deze verdringing een paar dringende redenen. Dat is mis, volgens Schouten.
“Ik neem aan”, schrijft hij, “dat Vestdijk bedoeld heeft dat Balavater de melodie bij de 3e en 6e strofe neuriede en dat Vorbrot daarbij de woorden van de zesde te binnen schoten”.
Nu is het bekend dat “bedoelingen”, die Vestdijk of een andere auteur werkelijk gehad hebben, zich doorgaans aan onze kennis onttrekken, dus ook aan die van Schouten. Hij kan dan ook alleen maar aannemen, op de hoogte te zijn van Vestdijks bedoelingen. Maar een dergelijke veronderstelling kan vanzelfsprekend nooit een gezichtspunt zijn, van waaruit een tekst beoordeeld wordt – wanneer het tenminste om een serieus oordeel gaat. Er wordt in Het genadeschot iets gezegd, en iets verzwegen. Dat wat er gezegd wordt, en niet gezegd: dat is voorwerp van literatuurbeschouwing.

[p. 56]

Welnu, ik heb niets aangenomen, maar gekeken naar wat er staat (en niet staat): ik heb gekeken naar de bedoeling van de tekst. Er staat bij de eerste aanhaling van de zesde strofe dat Balavater zingt; bij de tweede dat hij neuriet. Bij het eerste citaat staat, dat Balavater een lied zingt; bij het tweede dat hij zich tot zacht geneurie bepaalt: “Heel kort maar”. Vorbrots verklaringen zijn tegenstrijdig, en dat is gezien de omstandigheden begrijpelijk genoeg. Maar wat is er nu waar? Ik weet het niet, en Schouten weet het evenmin. Want Vorbrot weet ’t niet: die heeft de zaak verdrongen.1

In mijn interpretatie leg ik de nadruk op de 2e en 5e strofe – dus op het “verraad” en op de oppositie “oog”/”hart”. Nogmaals: de zesde strofe in de gedaante van leidmotief roept niet Balavater op, maar “het genadeschot”. En dan mag het waar zijn, dat die strofe de enige is uit het lied, die bij de situatie past (van Balavaters dood, zeg ik er maar bij), niet minder waar is, dat de 2e en 5e strofe – én het vergeten = verdringen van de 2e en 5e strofe – passen bij de psychologie van de begenadigde schutter in zijn rol van vadermoorder, verrader, bij deze situatie.
Wanneer Schouten vindt dat de positieve aanwezigheid van de zesde strofe veel belangrijker is dan de negatieve afwezigheid van de overige vijf, dan dankt hij deze mystieke overtuiging aan de veronderstelling te weten wat Vestdijk heeft bedoeld – in weerwil van de verwarring die Vestdijk in de geest van andere lezers sticht.

Houdt Schouten zich aan de tekst?
Hij houdt zich op de vlakte. Hij plaatst de zesde strofe opzichtig in het centrum van de belangstelling en miskent het gewicht van dat, wat niet geschreven is en tóch bij de lezer bekend kan zijn. Het verband dat ik leg tussen de derde strofe en zekere passage uit Het genadeschot (p. 162/163), laat hij in de bestrijding van mijn interpretatie eenvoudig buiten beschouwing. Toch is dat verband een vingerwijzing naar het belang van het verzwegene uit Schuberts lied bij de beeldvorming van Vorbrots psychologie. Schouten ziet niet in, dat Het leidmotief in een boek Het thema (hier dus: het genadeschot) aan ons opdringt. Toch is dat sinds Lanseloet van Denemerken of, om in een ander verleden te duiken, sinds Dik Trom, bij herhaling in onze literatuur op te merken. Men zal zijn ogen wel weer uitwrijven bij deze ontboezeming, en mij opnieuw níet willen

[p. 57]

geloven. Het zij zo. Ook ik heb mijn mystieke kennis, die op ontzenuwing wacht.
Schoutens opmerking inzake de letterlijke toepasselijkheid van de zesde strofe op het doodsuur van Balavater; verrijkt het inzicht in de roman Het genadeschot. Al benevelt zijn waarneming, Vorbrots “cynisme” betreffende, dit weer. Vorbrot een cynicus? 0, schoot hij dáárom zijn geliefde dood? Maar kwam deze tragische Oidipoes niet pas door zijn loswikkeling uit de banden met zijn ouderfiguren als een vrij en autonoom man tegenover hen te staan? Het slot van het boek zegt: ja. Er is geen sprake van cynisme.
Mij ontgaat de zin van Schoutens bestrijding van mijn opvatting, die in geen enkel opzicht opponeert met zijn aardige aanvulling op een misschien niet voor de hand liggende, toch zinnige interpretatie.

Tenslotte nog dit:
Uit Schoutens bespreking van Schuberts lied zou een onbevangen lezer de indruk kunnen krijgen, dat het mij zou zijn ontgaan, dat het hier om een voor de helft doorgecomponeerd lied gaat: de melodie van de drie eerste strofen is gelijk aan die van de laatste drie. Zo’n indruk is dan onjuist. Ik wijs er met nadruk op (op p. 151 van Ladders in de leegte en op p. 217 -218 van Was ik er ooit eerder?). Maar mijn opstel heet dan ook Op zoek naar het midden. En in een doorgecomponeerd lied als hierboven omschreven vindt men uiteraard twee middens: de 2e en de 5e strofe. En daar valt dan ook mijn aandacht op. Mijn werkwijze is al even consistent als evenwichtig…

Leiden, 9 nov. ’81
R.A. Cornets de Groot


  1. Het gaat hier niet om een vergeten door nalatigheid. Het vergeten hier is veroorzaakt door onlustgevoelens en -motieven. Daar staat ’t geheugen eigenlijk buiten. []

Plaats een reactie