Chambre-antichambre – Inleidende verantwoording

 

Bron: Chambre-antichambre, Bzztôh, Den Haag, 1978, p. 5-9.
Over: Lucebert, Bert Schierbeek, Chambre-antichambre, Bzztôh, Den Haag, 1978.

Rectozijde omslag Chambre-antichambreVersozijde omslag Chambre-antichambre

[p. 5]

Niet alleen in Braak (nr. 7, blz. 177-179), ook in Podium (jrg. 5, 1950, blz. 349-355) publiceerden Lucebert en Bert Schierbeek een onder de pseudoniemen ‘Oog van Gol’ en ‘Lilithoog’ geschreven tekst Chambre-Antichambre, die velen hoogst onbegrijpelijk voorkwam. Ook W.L.M.E. van Leeuwen, las ik naderhand – Schierbeeks leraar Nederlands!
Maar de tekst was en is fascinerend. Ik geloof dat met die betovering de interesse van een lezer begint. Voor het onbegrijpelijke lopen de mensen niet zo hard weg, als men vaak wel denkt, en hier en daar ook wenselijk vindt.
Toen ik jaren na die publicaties het geluk had Bert Schierbeek te ontmoeten, vroeg ik hem naar de achtergrond van deze nieuwe stijl. Hij antwoordde dat de Podiumtekst maar een klein gedeelte omvatte van een veel groter geheel. De titelverklaring bleek eenvoudig genoeg. Schierbeek bewoonde in Amsterdam een tweekamerwoning, en één van de beide ruimten had hij zolang aan de woningloze Lucebert afgestaan.
In die kleine behuizing ontstonden er tussen de beide vrienden spanningen van allerlei aard. In hun gezamenlijk geschrift vonden de dagelijks ingezette zielsvermogens hun ontlading.
Toch kwam Chambre-Antichambre niet plotsklaps uit de lucht vallen. De overeenkomst met een briefwisseling valt op: de auteurs hebben beurtelings hun bijdrage aan dit proza geleverd. De lezer kan het dan ook plaatsen in het klimaat dat zo gunstig gewerkt heeft op de correspondentie tussen Koos Schuur en diens vrienden, die voor een deel – het aandeel van Schuur – gepubliceerd werd in de bundel en de kookaburra lacht….
Het is waar dat de eerste brief uit die verzameling van

[p. 6]

1951 dateert, terwijl Chambre-Antichambre van ’49 moet zijn. Maar A. Marja die ik kort voor zijn dood sprak, vertelde mij dat deze schrijfstijl al in de laatste oorlogsjaren door hem en Koos Schuur bij de correspondentie werd benut.

Wie in de literatuurgeschiedenis zoeken zou naar omstandigheden die zich met deze van Schierbeek en Lucebert in ’49 laten vergelijken, denkt misschien even aan Betje Wolff en Aagje Deken. Even maar. Want voor hen, protagonisten van de hedendaagse nachtblinden, zou dit proza geschreven kunnen zijn.
Veel meer overeenkomst vertonen onze auteurs met de moderne devoten: afschrijvers, chroniqueurs, bijeen gebracht in een broeder- of zusterhuis, waar ze elkaar observeerden op het stuk van het devote leven, en daarvan in geschrifte verantwoording aflegden. Sommige kronieken zijn met psychogrammen van de devote broeders doorspekt.
Beslissend voor deze tekst, Chambre-Antichambre, is dan ook niet de gelijkenis met een correspondentie, maar de wederzijdse in code gebrachte bevindingen. In wezen is dit proza een gesymboliseerde chronique scandaleuse van twee vrienden die elkaars opponenten zijn, en die elkaar bovendien met hypnotiserende nauwlettendheid in de gaten hielden.
De antithetische opstelling der beide schrijvers blijkt uit de overall-title; zij blijkt vooral uit de titels der afzonderlijke hoofdstukken. Zo heet de bijdrage van Oog van Gol in hoofdstuk IV honger, die van Lilithoog dorst. De gepubliceerde stukken in Podium vormen een hoogtepunt in de confrontatie van de twee correspondentiegenoten.

Op mijn vraag of er nog iets over was van die oude tekst keek Bert Schierbeek bedenkelijk. Maar hij

[p. 7]

beloofde er iets aan te zullen doen en hij heeft dan ook zijn oude adressen, vrienden en kennissen bezocht en wist zodoende nog heel wat terug te vinden, zij het, helaas! niet alles. Maar Lucebert vond niets terug. Het is mogelijk dat hij destijds de voorslagen behield, want Bert Schierbeek stelde mij uitsluitend de doorslagen ter hand, met – aan een papierbinder of paperclip de notitie van de hand van Lucebert:

‘Van de doorslagen gezonden naar Podium
III Peau de Pêche, Plaatijzer
IV Honger, Dorst
VI WC(ker), Zaal(ig)
VII de Leeuwenkuil, Vlooientheater
IX Schillenkar, Hooiwagen
VIII Concert, Canzone’

 

[Afbeeldingen niet in oorspronkelijke uitgave].

Van de in Podium gepubliceerde tekst zijn de doorslagen verdwenen; voorts ontbreken: van hoofdstuk I de bijdrage van Lilithoog

van hoofdstuk X de bijdrage van Oog van Gol
van hoofdstuk XIII de bijdrage van Oog van Gol
van hoofdstuk XIV de bijdrage van Lilithoog
van hoofdstuk XV de bijdrage van Oog van Gol.

In onze uitgave zijn de hoofdstukken VII en VIII integraal uit Podium overgenomen.
Het papier waarop het oorspronkelijke werk-in-doorslag werd getikt is van behoorlijke kwaliteit, geen ‘oorlogspapier’; het glanst zelfs een weinig, hoewel het vergeeld is.
De kwaliteit van het gebruikte carbonpapier is van bedenkelijker aard: de letter komt wazig of rafelig door. Zowel voor de Goltekst als die van Lilithoog is dezelfde tikmachine gebruikt.
Opgetogen liep ik met mijn zorgen naar de uitgever. De tekst wilde ik zoveel mogelijk diplomatisch uitgegeven hebben: de drukproef moest zorgvuldig wor-

[p. 8]

den gecorrigeerd en vervolgens ter fiattering en ter oplossing van vele kleine probleempjes aan Lucebert en Schierbeek worden voorgelegd *) .
De eerste uitgever zei nee, en een paar jaar geleden ongeveer zei de laatste die ik erom vroeg ook nee. Misschien loopt men voor het onbegrijpelijke toch harder weg dan ik voor mogelijk hou en in het algemeen wel wenselijk is.
In het nauw gedreven door mijn geweten, probeerde ik toch nog aandacht te vragen voor deze hoogst interessante wisseling van ideeën, gedachten, emoties, vraagstukken en grappen tussen deze twee prominente vertegenwoordigers van de experimentele literatuur, t.w.:
a. in De Vlaamse Gids jg. 56 (1972) 5, blz. 6-13,1 waar ik Schierbeeks aandeel in het geheel centraal stelde
b. in Soma nr. 23 (1972), blz. 16-20,2 waar ik aandacht wijd aan Luceberts werk, in het bijzonder aan zijn aandeel in Chambre-Antichambre.
Lucebert reageerde op die bijdrage aan Soma in een ongedateerde brief3 aan mij, die allerlei wetenswaardigs bevat. Ik veroorloof mij daaruit te citeren:
‘oog van gol & lilithoog, beide titels zijn van mij. in de gnostiek is de figuur van lilith als vrouw van god en de eerste vrouw van adam belangrijk. in de beeldende kunst komt zij inderdaad te voorschijn als de slang met vrouweborsten! Roosje waas **) is eva (moeder der mensen) en lilith (vrouw van “het hogere” van god) tegelijk, of mogelijk eva op weg lilith te worden, vandaar de huidziekte die misschien slechts is metamorfose van mensen in slangenhuid! (….)
ja, die haren. je weet dat ik omstreeks m’n vijftiende zestiende tot grote ontzetting van mijn ouders mijn haar droeg tot ver op mijn rug en over mijn schouders? een zelfportret uit die tijd staat in sted. museum-katalogus van mijn tentoonstelling daar.
verder – behalve het bekende sterke verhaal over haar in

[p. 9]

het oude testament staat in de eerste brief van Paulus aan de corinthiërs een merkwaardige passage over de hoofdtooi der vrouw (11: 12-16), die mij dan ook als de kleine haarmagiër die ik eens was, al vroeg is opgevallen, ja, voordat ik bergbeklimmer (sic.) wilde worden, trok mij, kleine krull, het kappersvak hevig aan, dat was omstreeks mijn zesde, en graag kamde en fatsoeneerde ik het haar van vrouwelijke familieleden en zelfs bezorgde mij deze bezigheid niet weinig erotische opwinding!’
Wat ik ook deed, de aandacht van uitgevers trok ik er niet mee. Maar ik had andere relaties. Als ik het es probeerde bij BZZTôH?
En ja, dat lukte. Dat voelde er alles voor om van Chambre-Antichambre, prentenboek voor nachtblinden door Oog van Gol en Lilithoog een boek te maken. Dit boek is niet de enige vrucht van de samenwerking van Lucebert en Schierbeek. Het laatste produkt daarvan is een verzameling tekeningen door Lucebert, met een lyrische ontboezeming van Schierbeek vooraf: dames en heren.
In het tijdschrift Hollands Diep van 5 juni 1976 wordt de uitgave aandachtig bekeken – in een vraaggesprek, waar de beide heren zich broederlijk en alweer gezamenlijk aan onderwerpen.
Erboven staat in vette letters: ‘wij zijn niet onbegrijpelijk meer’. Dat is zo. En daarom komt onze uitgave nog net op tijd.

Leiden, 24-12-76

 

*) Zo is het ook gegaan.
**) Roosje waas, vrouwelijke figuur uit Voorwoord voor Val voor vliegengod (Lucebert, Val voor vliegengod).

  1. Schierbeeks eerste experimentele proza. []
  2. Domesdaybook (II). []
  3. Zie brief 7 uit de correspondentie tussen Lucebert en Cornets de Groot. []

Plaats een reactie