Schrikbewind of bevrijding?

 

Bron: Vlaamse Gids, 57e jrg., nr. 10 (okt 1973), p. 8-10.
Over: A. Roland Holst.

[p. 8]

Veranderde het karakter van waarheid en eeuwigheid toen uur en feit het nodig vonden hun schrikbewind hier te vestigen? Wie het essay Uit zelfbehoud van A. Roland Holst met instemming las, beantwoordt de vraag bevestigend. Holst zegt daar immers, dat zij die weten, voortaan aanvaarden dat de waarheid de som van alle feiten is, en dat de eeuwigheid in het verlengde der uren kwam te liggen. Maar hij voegt eraan toe, dat ‘zij die nog beter weten’ waarheid en eeuwigheid tot het onmededeelbare zagen herleid.
Zijn formulering in dat opstel is bedachtzaam en oprecht; maar hoe waarheidlievend Holst ook is, er valt niet aan te twijfelen of zij is ook partijdig en eenzijdig. Uit zelfbehoud drukt in de titel immers al uit dat het geschrift een polemisch karakter heeft. Dat uur en feit gezag kregen, bezorgde hem – en niet hem alleen – het gevoel dat de rede de beslissende aanval op het instinkt had ondernomen. Het wil mij voorkomen dat Roland Holst het belang van het irrationele verdedigt, en dat hij dit doet door langs slinkse wegen de logika geweld aan te doen. Dat is immers de conclusie die je trekt, wanneer je ziet dat Roland Holst, uitgaande van het gezag van uur en feit, in het ene geval besluit tot de exacte formuleerbaarheid van de waarheid, en in het andere geval tot haar onmededeelbaarheid. De kwestie is nl. niet alleen dat hij de term ‘waarheid’ in het ene geval op de fysische wereld betrekt, en in het andere op het immateriële (zodat er in feite sprake is van twee waarheden die werkelijk niets met elkaar gemeen hebben), maar dat in het eerste geval de verhouding tussen premisse en conclusie er een is van onder- in het tweede geval van nevenschikking. M.a.w. : dat de in de stoffelijke wereld geldende waarheid op feiten berust, is logisch aanvaardbaar. Maar dat zij de mededeelbaarheid van de non-fysische waarheid verijdelen zou, is alleen maar de uitkomst van eenzijdig, antithetisch denken. Uur en feit boekten succes door uitsluiting van het non-fysische: waarom veroorzaakte dat zo’n grondeloze vrees? Het non-fysische uitsluiten is immers iets anders dan het feitelijk bewijs leveren, dat het immateriële non-existent is. Zij die weten kunnen op ander niveau ‘beter’ weten – en andersom. De tegenstellingen die Holst schiep, zijn van logisch standpunt uit,

[p. 9]

schijntegenstellingen, zolang hij degenen die weten niet vereenzelvigt met allen die het immateriële loochenen. Maar natuurlijk doet hij dat wel. In het aan Vestdijk gewijde kwatrijn In ernst staat het:

Tel van uw Brein licht ook de rijkste vangst:
het edelst in uw denken blijft uw angst.
Wie ’t Eeuwig Wezen loochent, kàn nog groot zijn
wie ’t zonder wanhoop doet, is derderangsch.

De ‘beter’ wetende onderscheidt zich van de wetende niet door kennis, maar door angst, wanhoop. Blijkbaar is beter weten geen garantie voor een leven in geluk. Maar voor geluk is in een degeneratief wereldbeeld als dit van Holst natuurlijk ook geen plaats. Men kan op zijn best hopen op een restauratie van de aloude waarden. Want welke gevolgen heeft immers de onderwerping aan de autoriteit van uur en feit, gezien vanuit het antithetische denken van Holst?

Dof werd het vlees, het goud
telbaar, lust veil. Wat kwam er
over het bloed en houdt
de ziel weg, en verbittert
het woord? Der steden jammer
mergelt het land uit, en
leeg winterlicht doorschittert
de blik der eenzamen.

In grievende woorden drukt de dichter zijn pessimisme uit over wat de waarheidlievende zou hebben aangericht: verstoffelijking, zielloosheid. Redding is misschien te verwachten van die eenzamen, die, gelijk blijkt, voor de invloeden dezer wereld immuun zijn. Een eenzame is nu eenmaal geen lotgenoot der hier geborenen. Misschien is hij verwant aan zulke mensen, ‘die bij de ingekeerde het vermoeden kunnen wekken, dat tot deze wereld, dit versterkt bestek waar uur en feit het voor het zeggen hebben, steeds nog wezens vanuit een ijler en volstrekter leven door kunnen dringen en er zich handhaven door tot een hier geborene in te varen…’
Deze mensen zijn het van wie Holst zegt, dat ze én ‘feitelijk’ én ‘wezenlijk’ zijn – in tegenstelling met hun antagonisten, die alleen maar ‘feitelijk’ zijn, gelijk hun taal dat is: het verbitterde woord dat de duur der sterren berekent, planetenstelsels tot een druppel reduceert en het Eeuwig Wezen loochent door het ’telbaar’ te maken. Men weet dat dat gebeurt in het gedicht De vagebond:

Zij wikken en wegen
hun geld en hun god,
en kanten zich tegen
mijn vluchtiger lot,
omdat ik mijn handen
en ogen leeg
door hunne landen
omdroeg, en zweeg
in hun geschillen,
en ging als blind
om der eenzame wille
van sterren en wind.

Hoe moeten we dit zo subjectivistisch aandoende gedicht met de titel ervan verzoenen, die een persoonsbeschrijving belooft, een objectiverende visie doet vermoeden, die wel in de derde persoon enkelvoud zal zijn gesteld?
In wat voor soort beschouwingen doen zich zulke wisselingen van blik voor, dat het ik zichzelf als van een

[p. 10]

afstand waarneemt? Het gedicht spreekt niet van ‘hij’, maar van ‘ik’; dat het niettemin De vagebond heet, bewijst dat de spreker zijn relatie tot zichzelf kent. Maar dat is alleen mogelijk, wanneer hij zichzelf ziet vanuit het standpunt van een Narcissus – narcisme dus. En zouden we narcisme verstaan als een eenzelvig zich terugtrekken uit de realiteit, dan is dit gedicht zeker narcistisch. Maar de frappante tegenstelling doet zich voor dat door dit narcisme het ik stevig aan het onmededeelbare wordt verbonden. Die uitkomst zou natuurlijk onmogelijk zijn, wanneer logika het instrument van de dichter was geweest. Ook hier werkt het antithetisch combinatievermogen, dat onder druk van uur en feit fysieke trekken aan het non-fysische verleent, en dat het fysische immaterieel doet zijn. Zo komt er een ‘weegbare’ god uit de machinerie tegenover een ‘ongrijpbaar’ lot. Zo worden het onkenbare en ondoorgrondelijke attributen van de vagebond, wiens handen en ogen leeg, wiens mond stom is, wiens wil deze is van sterren en wind: de alternatieven voor geld en god. Bij grootste overeenkomst het grootste verschil: een vleesgeworden god tegenover een wezen dat w.i.w. niet eeuwig leeft, maar wel eeuwig geldt. En allemaal omdat het irrationele zich bedreigd voelde. Toch is het niet alleen dat gevoel – hoe ongerechtvaardigd in principe ook – dat de kunstgrepen van Holst om de logika plat te krijgen, rechtvaardigt. Het is inderdaad de heerschappij van uur en feit dat hem het recht op de taal van de logika ontzei. Het onmededeelbare maakt aanspraak op een eigen, illogische taal, een taal die niet uiteen zet, maar zintuigelijk waarneembaar vertolkt, en dat betekent: een taal die beelden schept. Zo gaf hij gestalte aan de feitelijke mens die de fysische realiteit beheerst; aan de wezenlijke mens, heersend in het onstoffelijke gebied. Doordat hij beide met elkaar in strijd ziet, is hij beginnen te geloven dat angst en wanhoop eigen zijn aan de mens, die feitelijk én wezenlijk is. Maar de vagebond, het Eeuwig (geldend) Wezen, is zo goed als vrij van die beklemming. Zelfs is geluk voor hem niet volslagen onbereikbaar.

Holsts narcisme toont dat een nieuw verbond met het universum mogelijk is, zonder dat men – als eens – zijn lot onder het schrikbewind van Waarheid en Eeuwigheid heeft te beschreien.

 

Plaats een reactie