Korrektie op Witboek

 

Bron: Maatstaf, 13e jrg., nr. 2 (mei 1965), p. 180-181.
Over: R.A. Cornets de Groot, Witboek, in: De zevensprong, Uitgeverij De Bezige Bij, Amsterdam, 1967, p. 124-149.

[p. 180]

‘Witboek’ (Maatstaf 11, 1965) is geschreven met het opzet de lezer te doen geloven, dat Mulisch’ De tegenaarde afhankelijk zou zijn van De twee planeten van A. Roland Holst. Of ik iemand heb kunnen overtuigen weet ik niet – ik hoop maar van niet, want de gewaande afhankelijkheid wordt door niets gerechtvaardigd. Mulisch heeft het boekje van Roland Holst namelijk nooit gelezen; het is in Nederland niet eens bekend: het werd in Zuid-Afrika verspreid en het ontbreekt in het Verzameld Werk van Roland Holst.
Zoals ik echter in Witboek schreef: sommige gedachten hangen in de lucht. Niet op grond dus van de gelijkheid der ideeën mocht ik konkluderen tot Mulisch’ afhankelijkheid van Roland Holst, maar op grond van een zekere gelijkheid in de terminologie. Toen ik zag, dat Mulisch de beelden “boom” voor “cultuur” en “hemellichaam” voor een “leven van zelfverwerkelijking” gebruikte, meende ik mijn stuk te kunnen schrijven; Roland Holst immers gebruikt in zijn De twee planeten dezelfde beeldspraak.
Voordat Witboek in Maatstaf verscheen, sprak ik met Roland Holst over deze gelijkheid in gedachte en woord. Maar hij vond de vergelijking “culturen als bomen” iets zo-voor-de-hand-lig-

[p. 181]

gends, dat elke schrijver er ten slotte wel op komen kon. “Cultuurloosheid”, zo zei hij, “is nu eenmaal een steppe…”
De vraag of een ster, een sterrenbeeld eventueel, als beeld voor een leven dat zich verwerkelijkt heeft, even “archetypisch” is als het beeld boom voor cultuur, kan onmiddellijk bevestigend worden beantwoord. Het geloof der Grieken kent het begrip apotheose: het plaatsen van een held onder de sterren. Vrome kinderen vereenzelvigen engeltjes met sterretjes, al dan niet in navolging van nog vromer liedjesschrijvers… Had ik tot zover doorgedacht, wellicht was ik dan iets voorzichtiger geweest bij het schrijven van Witboek. Dan had ik Mulisch wèl gevraagd naar dat verband met de ideeën van Roland Holst; dan had ik Mulisch’ raad “het raadsel te vergroten” in de wind geslagen, maar: dan was Witboek ook nooit geschreven en ik had niets bijgedragen tot de verwittiging van Mulisch… Het is goddank anders gegaan, en ik weet waarom. Het woord “hemellichaam”, dat Roland Holst in de zeer speciale zin van een “niet-aards” lichaam gebruikt, is nu eenmaal een ànder woord dan ster of sterretje: het is een hoogst persoonlijke schepping van deze dichter en niks archetypisch. Maar hoe komt Mulisch erop, datzelfde woord in dezelfde betekenis te gebruiken in zijn De tegenaarde? Mijn eerste gedachte in antwoord op die vraag was: Mulisch heeft het van Roland Holst. Pas toen Mulisch ten stelligste ontkende dat hij het essay gelezen zou hebben, rees de tweede gedachte: dat hij uit zichzelf op dezelfde ideeën en dezelfde termen is gekomen – ook op het woord hemellichaam. Hield hij zich niet bezig, in zijn jeugd, met sterrenkunde? Wist hij niet alles en nog meer van de okkulte wetenschappen af, waar, zoals men weet, het begrip astraallichaam zo’n rol van belang in speelt? Schreef hij niet een verhaal waarin een Mexikaanse jongen in de letterlijke betekenis ervan tot een hemellichaam uitgroeide? Komt aan het slot van Stad in de Zon niet een begenadigde verdoemde als hemellichaam aan het zwerk te staan?
Mulisch’ De tegenaarde is niet uit De twee planeten van Roland Holst afgeleid. Dat is een belangrijk feit, want het duidt erop dat Bikini iets meer is dan een dood schema alleen, dat ons helpen kan een paar boeken te begrijpen.
Misschien is Bikini gewoon waar.

>
<

Plaats een reactie