Met en zonder zonnebril

 

Bron: Randstad, nr. 8 (winter 1964), p. 153-155.
Over: Heiman Dullaert.

[p. 153]

Heiman Dullaert, zes jaar ouder dan Newton, maar te jong gestorven (1684) om diens Philosophiae naturalis principia mathematica (1687) nog te hebben kunnen aanschouwen, protesteert niettemin tegen Newtons wereld, als hij zijn sonnet Christus stervende begint met:

Die alles troost en laaft, verzucht, bezwijmt, ontverft!

Het is een regel, geschreven tegen het lege zwerk na Christus’ dood, en op de rand van de diepte die door de geboorte van het mechanische heelal in het bestaan geslagen werd: een regel die het wegvallen van de Ene Zekerheid illustreert en die reeds de ontdekking van het principe dat de wereld draaiend hield, God of geen God, aankondigde:

Die alles troost en laaft, verzucht, bezwijmt, ontverft!
Die alles ondersteunt, geraakt, 0 mij aan ’t wijken.

Van Dullaert schreef Kalff:
‘Slechts in weinig Nederlandsche dichters der zeventiende eeuw treffen wij zulk een harmonische versmelting aan van Christelijke vroomheid met de geest en de kunst der Renaissance,’ woorden, die Knuvelder met instemming in zijn Handboek citeert.
‘Tijdgelijk’ is ook 17e-eeuws en in zinnen als deze uitermate funktioneel. Tijdgelijk met Johan de Witt, Spinoza, Vermeer, Van Leeuwenhoek en Swammerdam, demonstreert Dullaert in het eerste kwatrijn de onmetelijke afstand, die hem van hen scheidt, door het te voltooien in verzen, die zowel een zelfportret geven als een beeld van de stervende Christus, conform een tegen de verlichting geharnaste blik, conform het toenmalige conformisme:

Die alles troost en laaft, verzucht, bezwijmt, ontverft!
Die alles ondersteunt, geraakt, 0 mij aan ’t wijken.
Een doodsche donkerheit komt voor zijne oogen strijken,
Die quynen als een roos, die dauwen warmte derft.

Het anti-intellektualisme van Dullaert berust op de mythe van het sinds Copernicus uit zijn voegen gerukte Ptolemaeisch-Aristotelische wereld-

[p. 154]

beeld, dat in het tweede kwatrijn fors geschilderd wordt en in het sextet in ere hersteld.
Christus herleeft erin en in Hem herleeft Dullaert, die met de restauratie van een verloren wereld er in is geslaagd van vele Nullen een Een te maken, zoals Karl Barth dat noemt.
Men kent de proef van Plateau.
Een bak met een draaibare as in ’t midden, gevuld met water, waar een laag olie op drijft. Draait men de as, zo vormt zich daarom heen een bol van olie: de zon.
De bol, steeds platter wordend, vormt een kring, waaruit de planeten worden gestoten en de manen om de planeten heen.
Koningin Wilhelmina vertelt in haar boek Eenzaam maar niet alleen, hoe de proef haar als dertienjarig meisje schokte. Ze begreep dat de proef van het scheppingsverhaal weinig heel liet, – misschien bestond God zelf ook niet eens…
‘Deze smartelijke ondervinding,’ zo schrijft zij, ‘heeft ook een ander gevolg gehad, namelijk dat ik, zo jong als ik toen was, innerlijk de oorlog verklaarde aan de wetenschap, aan dat menselijk denken, dat zulk een rampspoed over mij had kunnen brengen…’
Uit de twijfel die de proef in haar deed rijzen, werd de zekerheid van Gods alomtegenwoordigheid geboren. De mythe van dit inzicht is die van het bezielde heelal, het heelal als ‘eenheid’:
“Zie als Abraham op naar de hemel, naar het lichtende sterrenheir, met alle leven dat Hij daarop heeft voortgebracht. Zie met de nieuwste, krachtigste kijker zover als zijn lens reikt en besef, dat dit beeld zich buiten ons gezichtsveld ontelbare malen herhaalt, zodat wij de uitgestrektheid van Gods schepping niet eens kunnen bevroeden, en bedenk, dat Hij, die U en heel Zijn mensheid aan het Kruis verlost en herschept, Degene is Wien ‘alle macht gegeven is in hemel en op aarde…” (Eenzaam maar niet alleen)
Het anti-intellectualisme is een denkwijze die met het versplinterde wereldbeeld sinds Descartes overhoop ligt. Het anti-intellektualisme is het atomistische denken vijandig: God kan wel in het hele heelal zijn (Dullaert, Wilhelmina), maar niet in een luis (Swammerdam).
‘Siet,’ aldus Swammerdam, ‘Siet, soo oververwonderlijk is God, ontrent deese kleene Beeskens, soo dat ik durf seggen, dat ontrent de Insecten Gods onnoemelijke wonderen versegelt sijn, ende dewelke segelen zig komen te openen, als men het Boek der Natuur, de Bijbel van Natuurelijke Godsgeleertheit, en waarin Gods onzienelijkheid sigtbaar wort, neerstig komt te doorbladeren.’
Het anti-intellektualisme beveelt Gods Boek der Natuur bij de mensen niet aan. Mensen zijn geen luizen. De wereld is niet versplinterd, maar Een. En die wereld heeft één Heer, uit Wiens naam uitverkorenen leiding geven aan de hunnen, ieder op eigen gebied…
Wat gebeurt er als die leiding niet door ‘materialisme’ en ‘intellectualisme’ wordt geremd?
‘In 1611 werd nu aan de Jezuïeten (in China) gelast de kalender te hervormen en Westerse boeken over astronomie te vertalen. Vele jaren bleven zij belast met deze taak, die hun grote invloed gaf. Het is belangrijk hierbij te

[p. 155]

bedenken, dat zij zich in hun astronomie naar kerkelijk voorschrift moesten houden aan het Ptolemaeisch systeem. Zij schijnen daarmede in hun praktische berekeningen goed te zijn uitgekomen. Hierdoor echter ging aan de Chinezen op het ogenblik dat zij met Westerse wetenschap in aanraking kwamen, juist datgene voorbij, wat in het Westen tot de grote moderne ontwikkeling der natuurwetenschappen zou leiden, het werk nl. van Copernicus en Galilei. Wat de Chinezen als Westerse wetenschap werd medegedeeld was, hoe bekwaam de Jezuïeten ook waren, op dat ogenblik zelf al een overwonnen standpunt, zodat het de Chinezen niet het nieuwe wereldbeeld gaf, dat zich juist in die tijd voor het Westen ontrolde.
Van de invoering dezer verouderde en zich als superieur aandienende natuurwetenschap dateert feitelijk de achterstand van de Chinese cultuur vergeleken bij de Europese…’ (Wereldgeschiedenis De Haan, 1963)

>
<

Plaats een reactie